een vermaard Nederlandsch Digter, was Student in de Godgeleerdheid, en gehuisvest in het Staaten Kollegie te Leiden, al vóór, en geduurende den tijd, dat het vermaarde Sijnode te Dordrecht was vergaderd. Hij stondt in de begrippen der Remonstranten, en bij de voornaamste hoofden van dezelve, om zijne bekwaamheid en goed verstand, in zo goed geregt, dat man, menigmaalen, zich van zijnde pen bediende, zo tot het dubbelen van hunne Schriften, als tot het schrijven van brieven.
Ook onthieldt hij zich, zo lang de Kerkvergadering zat, te Dordrecht. Naa het eindigen ven het Sijnode, en toen het Leijdsche Hoogeschool van al wat Remonstantsch was, wierdt gezuiverd, ontving ook Westerbaan zijn afscheid. Zedert begaf hij zich tot de beoeffening der Geneeskunde. Door een aanzienlijk huwelijk wierd hij een man van groot aanzien en vermogen, als zijnde geweest Heer van Brandwijk en Gijbland, Ridder van de Ordens van St. Michiel en Akkolade. De Landhoeve Okkenburg, in Delfland, ten Westen van het Dorp Loosduinen, behoorde hem in eigendom. Onder ’s Mans geestige en zoetvloeiende Dichtwerken, ontmoet men ook eene fraaie beschrijving, in aangenaame Vaerzen, van deeza Lustplaatze.