één der aangenaamste en bekoorelijkste Landstreeken, in het hart van Holland, en wel in het Zuiderkwartier, schoon men wil dat het oudtijds onder Noordholland behoorde. Ten noorden grenst Delfland aan Rhijnland, ten zuiden aan de Maas, en ten westen aan de Noordzee. Gelijk het, door deze nabuurschappen, ongemeen veel nut ontvangt, deelt het ook rijkelijk de vruchten der bekoorelijkheden aan de omliggende landstreeken mede.
Wat aangaat den naamsoorsprong; zeker is het, dat dit landschap dien van de Hoofdstad Delft ontleend en verkreegen heeft: zijnde de naam van Delfland zo oud niet als die van gemelde Stad: want deze wordt niet gevonden vóór het midden van de dertiende eeuwe, waarin gewag gemaakt word van het bestuur der Heemraaden van Delfland, en van eenige Ambachten en adelijke Huizen, toen ten tijde bekend. Dat dit landschap vroeger dezen naam zoud gehad hebben, deunt op gissingen zonder bewijs. Wat de grootte of uitgestrektheid aangaat, de oudste Schrijvers zijn daarin zeer verschillende.Sommigen beweeren, dat een groot deel van Delfland voorheen behoorde onder Rhijnland. VAN LEEUWEN, in zijne Costumen van Rhijnland, zegt dat Monster, Ter Heide, Wateringen, Lier en Rijswijk onder Rhijnland behoorden. Anderen willen een gedeelte daarvan onder Maasland gesteld hebben. Dan deze stelling is, met zo veele bewijzen, wedersproken, dat het onnoodig is, daarop eenige aanmerking te maaken. Doch, wat de zo evengemelde plaatsen aangaat, ’er is reden te gelooven, dat VAN LEEUWEN daarin niet misgetast heeft.
Ten aanzien van Rijswijk, evenwel, wordt de onderhoorigheid aan Rhijnland, met grond, in twijfel getrokken Men zou met meer reden kunnen zeggen dat Rijswijk, oudtijds, een Baljuwschap op zig zelve geweest is, zonder ooit tot Rhijnland behoord te hebben. De grootte van Delfland, zegt men, bestaat in zes-en-dertig duizend morgen lands, wel verstaande van Delfland in ’t algemeen, en niet van het Heemraadschap.
Delfland is, langs den oever van de Noordzee, op sommige plaatsen, met zandduinen bezoomd geweest, doch die thans, langs den hoek van Holland, zo niet geheel verdweenen, ten minsten van weinig belang zijn; een onheil, ten uitersten nadeelig voor de Hollandsche stranden en dijken, zo als wij, op het Art. DUINEN zullen aantoonen. Langs den kant der Maaze heeft Delfland stevige dijken. Binnenslands verlustigt het oog zig in zeer vruchtbaare wei- en zaailanden, waarvan de menigte van keurlijke Delfsche Boter alleen, genoegzaam ten bewijze strekt. Ook is de grond ’er ruim zo goed als elders, ter voortbrenginge van boomvruchten; die ’er allersmaaklijkst zijn. Naar den kant, van Rhijnland en Schieland, zijn zeer goede Veengronden, en een menigte van reeds uitgeveende plassen.
Alle de Ambachten van Delfland, welke tevens geene Hooge- Halsheerlijkheden zijn, of niet onder eenen bijzonderen Bailjuw staan, die door ’s lands Staaten wordt aangesteld, behooren onder het Hoog-Bailjuwschap of den Hoogen Vierschaar, anders het Hof van Delfland genaamd. Deze Vierschaar wordt gespannen door den Hoog-Bailjuw en dertien welgeboorene Mannen. Schoon ’er, reeds in het jaar 1200, van Heemraaden gewag gemaakt wordt, zijn, echter, de eerste bewijzen van dit Kollegie van het jaar 1316. Een brief van Graave WILLEM VAN HENEGOUWEN, dien wij hier bedoelen, is ingericht; an onsen Baliu van Delflant en Schielant, die nu is of hierna wesen sal. Waaruit men zou mogen opmaaken, dat Delf- en Schieland, ten dien tijde, door één Bailjuw beheerd is geworden; doch men kan het ook afzonderlijk verstaan. Want, in een volgenden brief van dien zelfden Graave, van den jaare 1323, wordt gesprooken tegen den Bailjuw van Delfland, zonder hem te gelijk Bailjuw van Schieland te noemen.
Wederom in een anderen, van 1339, wordt FREDRIK VAN BOECHORST, uitdrukkelijk, Bailjuw van Delf- en Schieland genaamd. De verdere beampten aldaar zijn een Secretaris, een Stedehouder van den Bailjuw, en een Bode. Over geheel Delfland, zo wel ten aanzien van 't Hoog-Heemraadschap, als van het Hoog-Bailjuwschap, en de bijzondere Bailjuwschappen, is een Landdrost, wiens ampt bestaat in het naspooren, en in hechtenis bezorgen, van zulken, waarop men eenig kwaad vermoeden heeft. Ook heeft deze Landdrost een Substitut. Het Collegie wordt gehouden, alle veertien dagen, des Maandags voordenmiddag, op de Waterslootsche, of St. Joris Poort, te Delft. Ook heeft de Heer Hoog-Bailjuw het recht, zulks begeerende, om op deze Poort te woonen.
Het Hoogheemraadschap van Delfland is, schoon de aanvang ’er van onbekend is, zeer oud, en al bekend geweest in het jaar twaalfhonderd negentig, of daaromtrent. Want de brief, waarin ’er van gewag gemaakt word, is van Graave FLORIS, en gedagtekend op het door hem gedichte huis de Vogelsank. Dan, de woorden, daarin vermeld, doen ons zien dat de Heemraaden toen reeds in wezen waren: want de Graaf zegt daarin, dat hij hun aline ende al gegeven hebben alle de schouwingen en koetingen, ende te berechten, al dat den Heemraad raekt, en te mogen koeren tot onser luiden van Delfland behoef, in allen Steden en Dorpen, beleghen in Delfland, alwaert oick door en in onsen huisen en den Hage ende 't Sande.
De Uitgestrektheid van het Hoogheemraadschap van Delfland was, in ouder tijden, even groot als tegenwoordig. Doch daarbij moet in aanmerking genomen worden, dat Hoogheemraaden geen rechtsgebied hebben over landen buiten den Maasdijk; als enkel de Kaden, die de uitwatering van het Hoogheemraadschap bepaalen. In vervolg van tijd is het Hoogheemraadschap verdeeld in Oost- en West- Ambachten; welke Ambachten weder verdeeld werden in dertien Sluizen, die, echter, alle niet meer aanwezig zijn, liggende de nog overig zijnde in den Maasdijk, tot uit- en inlaating in den boezem van Delfland. De Oost-Ambachten staan op een verdeeling van vijf Sluizen, die, in het jaar 1587, tot éénen Sluis gemaakt zijn, welke men vindt tusschen Schiedam en Vlaardingen, en als nog den naam van de vijf Sluizen heeft.
De vijf Ambachten, die door dezen Sluis uitwateren, en in derzelver lasten gelden, zijn 1). Vrijenban, 2). 't Hof van Delft met Poortland; 3). Berckel, waaronder ook Schieveen; 4). Ketel met Noorddorp; en 5). Pijnaker, en daaronder Akkersdijk. De omslagen van de Sluisgelden worden, in de Oost-Ambachten, gemaakt bij Morgentalen van twee duizend morgens, voor ieder Hoofd-Ambacht; zodat Oost-Delfland hieruit gemeenlijk begroot wordt op tien duizend morgens.
De West-Ambachten van Delfland, gemeenlijk Westland genaamd, zijn, ten aanzien van het Hoogheemraadschap, verdeeld in agt Sluizen, ieder van welke men schat op zes-en-twintig honderd morgen lands; zodat voor ’t geheele Westland twintig duizend en agt honderd morgen lands mogen gerekend worden. De naam van de Agt Sluizen is, ten aanzien dezer verdeeling, nog in gebruik, ofschoon ’er thans niet meer dan zes Sluizen zijn. In het jaar 1652 werden drie tot één gebragt, zijnde bekend met den naam van de Boonersluis.
De Hoofdambachten van het Westland, die, met opzicht tot het Waterschap, ook Sluizen genoemd worden, zijn 1). De Voorburgsche Sluis, waaronder behooren Tedingerbroek, met 's Gravezanden binnen en buiten: 2). De Naaldwijksche Sluis, en onder deze Lier, West- en Oost-Kamp, twee Polders onder ’t Ambacht van Eikenduinen: 3). De Maaslandsche Sluis; geldende deze drie Ambachten tot de Boonersluis, die ten westen van het Dorp Maaslandsluis geleegen is. De overige Sluizen zijn, naar de volgende Ambachten: 4). De Monstersche sluis, en onder deze Honsholredijk en ’t Kleine Hof van Delft: 5). De Wateringsche Sluis, mede op Maaslandsluis, aan de zuidzijde van de Monstersluis; de andere drie leggen nevens elkander, in den Dijk, als men Vlaardingen van de landzijde inrijdt, zijnde bekend bij de naamen van de Rijswijksche; 6). Vlaardingen binnen: 7). Schipluiden, de twee laatste ieder met haare Ledemaaten doch Rijkwijk heeft ’er geene, en is dus gehouden, alleen ten dienste van Delfland een Sluis te onderhouden.
Behalven deze aloude dertien Sluizen, is 'er nog een aan de Oranje-Polder, de Oranje-Sluis genaamd, die, in het jaar 1673, op gemeene kosten van Delfland, gemaakt is, in den Maasdijk, aan het Amersgat, om, langs een vaart, naar Hensholredijk, die toen mede gegraven werd, versch water te bezorgen in de vijvers van de lustplaats van Koning WILLEM. Naderhand heeft deze Sluis mede begonnen te dienen tot de uitwatering van Delfland, nadat men het Amersgat verdiept, en de vaarten, die derwaards heen liepen, gereinigd hadt.
Dijkgraaf en Hoogheemraaden, benevens de Hoofdingelanden van Delfland, hebben, in ’t jaar 1675, bij een Verzoekschrift aan den Heere Prinse VAN ORANJE, als Stadhouder, getracht, zig, voor een gedeelte der kosten, van het maaken en vervolgens van het onderhouden van de Oranje-Sluis, te ontslaan; gevende, ten dien einde, aan hoogstgemelde zijne Hoogheid te kennen, dat ’t Hoogheemraadschap van Schieland, in de uitwatering van dezen Sluis, mede zoude bevoordeeld weezen, en verzoekende dus, dat zijne Hoogheid geliefde te verklaaren, dat de onkosten, zo wel bij het Hoogheemraadschap van Schieland, als van Delfland, zouden gedraagen worden. Doch deze zaak is onbeslist gebleeven. Ieder van deze Sluizen heeft zijnen bijzonderen Sluiswachter, die, volgens eede, verpligt zijn, hun ampt waarteneemen naar de algemeene Keuren van Delfland.
De dijkslasten, voor zo veel den Maasdijk aangaat, worden door de Ambachten gedraagen, en ook door bijzondere leden. Te weeten, de hooftslagen en verhoogingen van den dijk geschieden door de Ambachten, die ieder hunnen paal op den dijk hebben, en ook door eenige aangelegene landen. Duister is het, waarom de Ambachten niet alles draagen, of de bijzondere alles, ten zij men dit wilde zoeken in het onderscheid der Sluizen. De Zeedijk wordt door het Kollegie onderhouden, en uit de Gemeeten, of uit den buitengewoonen omslag van Delfland, betaald. Onder de dijkslasten wordt ook gerekend het onderscheid van de landscheiding of hoeve Zijdwinde, tusschen Rhijn- en Delfland, waarvan ieder Ambacht zijn Banwerk heeft, volgens aanwijzing der paalen op de Zijdwinde, uitgenomen Berckel, dat alleen de lasten draagt van deszelfs landscheiding tegen Schieland, alwaar geene paalen zijn.
Het Kollegie van het Hoogheemraadschap bestaat uit den Opperdijkgraaf en vijf Hoogheemraaden. Het ampt van Dijkgraaf is, zo verre men ’er van gemeld vindt, altoos gehecht geweest aan dat van den Bailjuw van Delfland; doch ten aanzien der geenen, die hetzelve van ouds bekleed hebben, is men, tot aan den jaare 1323, geheel in het onzekere. De lijst der Hoogheemraaden gaat ook niet hooger; en men weet niet, of hun getal, vóór het jaar 1391, meer of minder geweest is. Doch in dat jaar heeft Hertog ALBERT VAN BEIJEREN, bij Handvest van den 20sten November, eene schikking gemaakt, hierin bestaande, dat de vijf Heemraaden, die hij aanstelde, gelijk ook hunne opvolgers, in hun ampt zouden blijven, geduurende hun leven lang; met magt, om te keuren en te vonnissen tot ’s Lands oorbaar, zonder zijn of iemands tegenzeggen; en wanneer iemand der Heemraaden kwam te overlijden, zouden de overigen een’ anderen kiezen, dien zij wilden, mids dat deze tot vijftig morgen lands gegoed zij.
Ook zouden zij den nieuwverkozenen in eed neemen. Alle ’r welk tegenwoordig nog plaats heeft, wel verstaande sedert den 8sten December 1655, op welken dag Heeren Hoogheemraaden van Delfland, zo wel als die van Rhijnland, door de Heeren Staaten van Holland en Westfriesland, in hun voorig recht hersteld werden, waarop Keizer KAREL DE VIJFDE eenigen inbreuk gemaakt had. Nog dient hierbij in aanmerking genomen te worden, dat, onder het getal der Heemraaden, altoos een uit de veertig Raaden der Stad Delft zijn moest.
Tot dit Kollegie behoort een Secretaris, die door Dijkgraaven en Hoogheemraaden wordt aangesteld, en drie Penningmeesters; de een over de Oost- en de andere over de West-Ambachten. Ook heeft het Kollegie twee Advocaaten. De mindere bedienden zijn een Landmeeter, een gezwoorene Klerk, drie Boden, twee Kasteleins op de Gemeene-Landshuizen van Delfland, het eene te Delft, en ’t andere te Maaslandsluis. Deze bedienden worden aangesteld door den Dijkgraaf en Hoogheemraaden: welke Heeren hunne gewoone vergaderingen houden op den eersten Donderdag in ieder maand, in het gemeene Landshuis te Delft, uitgezonderd in de maand van Augustus. Met die zelfde uitzondering van maand, vergadert ook het Kollegie in den Haag, in de St. Joris Doelen, op ieder tweeden Maandag, die na den gemelden eersten Donderdag volgt. Ook heeft hetzelve ’t recht om op ’t Raadhuis in 's Hage te mogen vergaderen.
De geschillen en oneenigheden, die, weleer, in het Hoogheemraadschap van Delfland ontstaan zijn, hebben aanleiding gegeeven tot het oprechten van het Kollegie van Wel Edele Heeren verkoozen Hoofdingelanden van Delfland, die, gelijk in andere Hoogheemraadschappen, deze waardigheid niet bekleeden, uit hoofde hunner landgoederen, maar tot dezelven worden verkoozen en aangesteld, door de Staaten van Holland en Westfriesland en andere Kollegiën en Steden, die hiertoe recht verkregen hebben.
Men vindt van deze verschillen reeds gewag gemaakt vóór den jaare 1453; in welken tijd zig de Burgemeesters van Delft, die in het bestuur van Delfland zeer veel belang hadden, tot Hertog FILIPS VAN BOURGONDIËN, toen Graaf van Holland, keerden, met verzoek om herstel van de ingeslopene misbruiken. Hierop volgde, den 6den Mei des gemelden jaars, eene Sententie van den Hertog, waarbij verscheidene zaaken werden afgedaan, en andere gelaaten aan den Stadhouder en Raaden van Holland. Deze verhoorden partijen, namen kennis van zaaken, en slooten hunne verklaaring, op den 16den Mei 1454; en deze werden, door den Graaf, op den 21sten dier maand, goedgekeurd, en, tien dagen laater, uitgesproken. In ’t jaar 1518 beklaagden de Ambachtbewaarders der Agt Sluizen zig aan Keizer KAREL, en verkreegen eenige uitbreiding op de bovengemelde Sententie en Verklaaring.
Niet lang daarna, in het jaar 1522, keerden zig Burgemeesteren van Delft, in naame van hunne Poorters, Geërfden en Gebruikers van de landen in Delfland, gevoegd met eenen Gemagtigden van de Ambachtbewaarders der Agt Westsluizen, mede in naam van de Ingezetenen der Ambachten, wederom tot Keizer KAREL, met een Verzoekschrift, waarin alle de punten van verschil bijzonderlijk waren opgenoemd. Dit geschrift werd gesteld in handen van den President, één’ Raadsheer van den Hove van Holland, en één’ Meester van de rekeningen. Het verslag, welk deze Gemagtigden, na onderzoek van zaaken, aan den Keizer deeden, werd, door hem, te Mechelen, op den 9den Maart des 1522, gemaakt tot een Ordonnantie, waarin, op ieder der bijzondere punten van oneenigheid, schikking gemaakt werd.
In vervolg van tijd reezen ’er nieuwe verschillen, en uit deze veele zwaare processen, tot merkelijken last van het gemeene land van Delfland; het welk, in de maand Junij des jaars 1589, door Ambachtsbewaarders en andere Ingelanden, aan de Staaten van Holland en Westfriesland werd vertoond. Waarop de Heeren Staaten goedvonden, eenigen van de voornaamste Ingelanden voor zig te doen beschrijven, en bij dezelve eenige Gemagtigden te voegen, zo uit de Gecommitteerde Raaden, als uit de Rekenkamer. Deze zouden te zamen middelen trachten uittedenken, waardoor de zwaarigheden zouden kunnen worden geweerd en weggenomen. Om hier aan te voldoen, leverden de Ingelanden en Gemagtigden eene Verklaaring in, van het geene zij meest dienstig oordeelden, tot wegneeming der geschillen, en tot welweezen van het Gemeene Land van Delfland. De Staaten van Holland namen daarop, den 11den Julij des jaars 1589, eene Resolutie, welke, den 19den October van dat zelfde jaar, bij herziening, nader bevestigd werd, en, in de meeste deelen, overeenkwam met de Verklaaring der Ingelanden en Gemagtigden.
Daarbij werd vastgesteld, dat de Sententiën, Ordonnantiën en Verklaaringen, van de jaaren 1454 en 1522, zouden onderhouden worden. De verkiezing van negen persoonen, tot Hoofdingelanden, zou worden ingevoerd, gelijk dezelve, bij de beschreevene Ingelanden en Gevolmagtigden, begreepen was. Naar dit begrip zoude, bij voorraad, voor den tijd van vier jaaren, zig laaten gebruiken één Heer, die door de Staaten van Holland en Westfriesland zou worden verkoozen: één uit de Rekenkamer, voor de belangen van de Domeinen van Holland, één van wegen zijne Doorluchtige Hoogheid den Heere Prinse VAN ORANJE; één wegens Burgemeesteren der Stad Delft; één wegens de Godshuizen dier Stad, en één wegens de Stad Schiedam. Daarbij zouden nog, ten dien tijde, gevoegd worden Jonker JACOB VAN EGMOND, Heer van Kenenburg, Jonker JACOB VAN WIJNGAARDEN, Raad in den Hoogen Raad, en Mr. DIRK VAN LEEUWEN, Raad in den Hove van Holland; dewelke gelast zouden worden, om op de onderhouding der gemelde Sententiën, Ordonnantiën en Verklaaringen te letten, de overtreeding te weeren, de processen, die tusschen Hoogheemraden en Ambachtbewaarders zouden mogen ontstaan, te bemiddelen; ja zelf zouden, zonder voorkennis van Hoofdingelanden, in vervolg van tijd, geene processen bij Hoogheemraden of Ambachtbewaarders mogen worden aangenomen.
Ook werd, op dien zelfden tijd, door gemelde Heeren Staaten, goedgevonden, dat zekere Keure van Hoogheemraden van Delfland, wegens den Maasdijk, omtrent Vlaardingen, en de Maaslander Sluizen, die, ten dien tijde, door de Ambachtbewaarders, zeer bezwaarlijk werd geoordeeld, zou blijven opgeschort, of gematigd worden. De verkozene Hoofdingelanden zouden, in andere zaaken, gelijk gezach gebruiken, als aan Hoogingelanden van Rhijnland, in het jaar 1549, was toegestaan. De Convocatie of Beschrijving der Vergadering van Hoofdingelanden zou, vooreerst, gedaan worden bij Burgemeesteren van Delft. Hoofdingelanden zouden de Hoogheemraden van Delfland, in het bedienen hunner ampten, volgens de gemelde Sententiën en Ordonnantiën, allen eerbied en gehoorzaamheid doen bewijzen, en hun van hunne daggelden doen betaalen, op den zelfden voet, als Hoogheemraden van Rhijnland betaald werden. De Staaten stelden deze vergadering in, tot eene proeve, voor den tijd van drie jaaren, om, volgens nader bericht, dezelven in stand te houden, zo als, ten meesten nutte van het Gemeene Land van Delfland, zoude bevonden worden te strekken.
Uit kracht van dezen last dan, hebben de verkozene Hoofdingelanden de zwevende verschillen beslist en vereffend. In het jaar 1621 werd deze beraamde orde, voor den tijd van tien jaaren, verlengd; en, in 1632, zijn de Hoofdingelanden, zonder bepaaling en voor altijd, aangesteld. Ingevolge deezer oprechtinge, maakten Hoofdingelanden eene breede Resolutie, naar welke de zaaken van ’t Hoogheemraadschap, door Hoogheemraaden, Ambachtbewaarders en Kroos- of Slijk-Heemraaden, zouden worden bestuurd; welke Resolutie de Staaten van Holland en Westfriesland, op den 12den Januarij 1591, bevestigden. Zij dient als nog tot een richtsnoer voor het bestuur van Delfland. De inhoud daar van, zo als dezelve te vinden is in ‘t Groot Plakaatboek, II Deel, fol. 2999, is aldus:
Resolutie der negen verhoren Hoofd-lngelanden van Delfland, raeckende 't Hooge Heemraetschap van den selven Lande, met Approbatie vande Edele Groot Mogende Heeren Staten van Hollandt ende West - Vrieslandt. In dato den 12 Januarij 1591.
„De verkooren Ingelanden van Delflandt, gesien ende rijpelijck geëxamineert hebbende de Sententien ende Verklaringen vande jaren 1454, ende 1522, gementioneert inde Acte vande Heeren Staten van Hollant in dato den een en twintighsten Julij ende negenthienden October ’s Jaers 1589, ende 't gene van wegen de Hooge Heemraden van Delflandt in gheschrifte daer tegens is overgelevert, de beantwoordinge vande Ambachts-bewaerders van Delflandt, midtsgaders het vorder gheduceerde soo vande voorsz. Hooge Heemraden, als vande Ambachts-bewaarders by monde ende geschrifte daer op gedaen, ende naar onderlinge conferentien ende communicatien daer op mette voorsz. Hooge Heemraden gehouden, ende visitatie van seeckere generale ende gheconcipieerde Keuren by de voorsz. Hooge Heemraden overgelevert, ende ’t geene van wegen de voorsz. Ambachts-bewaerders is gheallegeert hebben tot beslichtinge van alle uytgaende verschillen ende differenten, ende omme met goede ordre ’t Landt van Delflandt inde saecke het Waterschap ofte Heemraetschap, metten aenkleven van dien aengaende, ten meesten dienst ende minste koste te doen bedienen, volgende de voorsz. Sententien ende Verklaringe goet ende noodich bevonden: inden eersten, dat Dijckgraye ende Hooge Heemraden van Delflandt sullen ghedoogen, dat de Ambachten van Delflant sullen kiesen ende nemen hare Ambachts-bewaerders daer mede sy bewaert zijn, midts dat die sullen woonen in ’t Dijckgraefschap van Delflandt, sonder dat Dijckgraeff ende Hooge Heemraden bij Keuren opte qualiteyt vande Ambachts-bewaerders yets sullen vermogen te ordonneeren, ofte den Ambachten te prescribeeren, ende indien gebreck in den Ambachts-bewaerders ofte den Penningh-meester, daer van hier naer gheseyt sal werden, valt, van de betalinge van eenige besteden ende opgenomen Wercken, de Dijckgrave sal dat uytleggen, ende 't selve verhalen op den Ambachts-bewaerders ofte heurluyder Ambachten t'synder keure, die haer verhael sullen hebben aen den Penninghmeester, so verre ’t gebreck by hem is, ende indien den Dijckgrave des versocht zijnde als ’t behoort, onwillich ofte in gebreecke ware uyt te leggen, so sullen Hooge Heemraden op gelijcke recht ende executie ’t selve mogen uytleggen ende inwinnen.
„De Dijckgrave van Delflandt sal mede over het Keuren wesen mette Hooge Heemraden, ende in ’t selve Keuren sal hij stemme ende opinie hebben als een vande Hooge Heemraden, ende en sullen Dijckgraeff ende Hooge Heemraden niet Keuren, sonder daer op den Ambachts-bewaerders daer vooren te roepen als ’t behoort, ende indien de selve ten beteyckenden dage niet en komen, ofte een Volger in haer plaetse senden, sullen Dijckgrave ende Hooge Heemraden als dan mette Keure voortgaen mogen: Desgelijcks sullen Hooge Heemraden mogen doen, indien den Dijckgrave niet en compareert, ende die Keurdagen sullen gheordonneert ende geleyt worden bij den Dijckgraeff ende Hooge Heemraden te samen; ende sullen Hooge Heemraden in ende over het Keuren wesen ten minsten over Zeedijck, ende dat buyten Wercken aengaet drie, ende in binnelandtsche gemeene ofte nieuwe Wercken twee.
„Ende sal van nu voortaen in plaetse dat de voorschreve Keure bij een Bode plach ghemaeckt te werden, den Dijckgrave met een vande Hooge Heemraden, ofte in absentie van Dijckgrave, twee vande Hooge Heemraden de selve voorkeure maecken, de welce den Ambachts-bewaerders acht dagen voor den Keurdach in geschrifte sal worden over ghelevert, omme de selve te oversien, ende daer op sommierlick stellen by geschrifte het geene sy achten voor de Landen dienstich te wesen, ’t welck sy luyden tydelyck opten Keurdach Dijckgraeff ende Hooge Heemraden sullen over leveren, op dat in ’t keuren daer op gheleth mach werden naer behooren: Ende indien Dijckgraeff ende Hooge Heemraden opten keurdach bevinden noodich te wesen min ofte meer Wercken te keuren, als by de voorkeuren geraemt zijn, ’t selve sullen sy den Ambachts-bewaerders opten Dijck opte plaetsen daer die keuren vallen sullen, (alwaer mitsdien de Ambachts-bewaerders selfs, ofte hare Volgers ghehouden sullen wesen te compareren) aengeven, omme hun advis daer op te verstaen, ende daer naer keuren met meesten nutte ende diende vanden Lande: Alle welcke Keuren dat Ambachts-bewaerders binnen acht dagen daer naer in geschrifte authentijcquelick sullen werden overgelevert, ende indien de Ambachts-bewaerders daer uyt bevinden, datter eenige nieuwe Keuren van groote Wercken, als Sluysen, groote Hoofden, ofte Elfse Dammen, groote verswaringe ofte verhooginge vanden Dijck, ende andere diergelycke Werken van importantien te seer beswaerlijck zijn gemaeckt, sullen het selve binnen thien dagen daer naer mogen remonstreren aenden verkooren Hooft-Ingelanden, omme by de selve daer op gheleth, en de by den Dijckgrave ende Hooge Heemraden t’samenlijck by ghemeen ofte de meeste stemmen vande Comparanten soo van Hooft-Ingelanden als Heemraden daer op gedaen ende geordonneert te worden naer behooren.
„Ende sullen Dijckgrave ende Hooge Heemraden voornoemt keuren ende schouwen alle Wercken opten Maesdijck, Santdijck, Zeeduynen, alle buytendijcksche Wercken, de Houve Zijdtwint, Landtscheydinge op alle gemeene lantsche Vaerten, Vlieten ende Wercken, die tot laste van ’t ghemeene Landt van Delflandt, ’t zy vande West- ofte van Oost-Ambachten gemaeckt ende onderhouden werden, ende berechten alle questieu ende geschillen die ter saecke vande selve Wercken sullen mogen vallen ende opkomen, van gelijcken alle questien vallende tusschen twee ofte meer Ambachten ofte Polders.
„Item, sullen boven dien alle Wercken die van nieuws tot het voorsz. Waterschap dienen, ende tot laste van eenige particuliere Polders ofte anderen sullen gemaeckt werden, als nieuwe Molens, Bruggen, Heulen, Wegen, Zylen, ofte diergelijcke, voor d’eerste reyse staen ter Ordonnantie vanden Dijckgrave ende Hooge Heemraden voornoemt, ende in alle andere binnelantsche Wercken, ’t Waterschap ofte Heemrecht van Delflandt, ende den aenkleven van dien aengaende, sullen inde respective Ambachten ofte Polders achtervolcht, onderhouden ende gheëxecuteert werden by den Schout ofte Molenmeesters, mette Schepenen, Geswoorens, Croos- ofte Slijck-Heemraden de Keuren ende Ordonnantiën daer op hen luyden te leveren, sonder dat Dijckgraeff ende Hooge Heemraden hen dies sullen bemoeyen, ten ware dat de selve Schout, Molemeesters, Schepenen, Geswoorens, Croos-Heemraden, Slijck-Heemraden, ofte andere die het aengaet in ghebreecken waren, in welcken ghevalle Dijckgrave ende Hooge Heemraden de selve Schout ende Geswoorens bevelen sullen daer inne te versien binnen eenen seeckeren bequamen tijt, die sy de selve daer toe sullen stellen; ende indien Schout, Molenmeesters, Schepenen, Geswoorens, Croos- ende Slijck-Heemraden, ofte anderen die ’t selve aengaet, als dan daer af noch in gebreken blijven, soo sullen Dijckgrave ende Hooge Heemraden ’t selve als dan selver doen besteeden ende maecken, tot kosten vanden genen die ’t behoort naer Dijcks-rechten,
„De besteedinge van gekeurde Wercken sal by den Ambachts-bewaerders ende Penningh-meesters vande Oost- ende Westsluysen respctive gedaen, openbaerlijck naer voorgaende Kerckgeboden ende affixie van billietten, op sekeren korten dach by henluyden daer toe te beramen, ende sal de besteedinge gheschieden ten overstaen vanden Secretaris vanden Hooge Heemraden, om daer van Contrerolle te houden, sonder dat Dijckgrave ende Hooge Heemraden eenige besteedinge sullen doen, ten ware de Ambachts-bewaerders des vermaent wesende, ’t selve versuymende waren te doen, in welcke ghevalle de Dijckgrave ende Hooge Heemraden de besteedinge sullen doen tot laste van de selve Ambachts-bewaerders, ende als naer de tweede eerste schouwe de Wercken ongemaeckt blyven, sullen Dijckgrave ende Hooge Heemraden de selve besteeden tot laste vande Aennemers ende haere Borgen, ende in subsidium toe laste van de Ambachts-bewaerders.
„Ende indien Dijckgrave ende Heemraden bevinden eenige Vuyrwercken noodich, sullen de selve keuren, ende sullen by den Ambachts-bewaerders bestelt, ende tottet maecken der selver geprocedeert worden, sulcks als vande principale gekeurde Wercken is geseyt.
„Dijckgraeff ende Hooge Heemraden voornoemt sullen de Ambachts-bewaerders laten begaen in 't innen der penningen die de Wercken kosten sullen, elck inden synen omme te staen ende te gaderen, sonder ter contrarie van dien eenige keuren te maecken, sullen oock ghedoogen, dat d’Ambachts-bewaerders, ende een yegelijck van hen hare penningen, soo wel de Wercken van Dijckagie als de Binnewercken aengaende, mitsgaders haer Margengelt inne winnen, ’t zy voor Dijckgraeff ende Hooge Heemraden, ofte binnen den Ambachten, ofte elders daer sy het selve best sullen weten te krijgen, sonder ’t selve meer te verbieden op de boeten ende correctien.
„De Ambachts-bewaerders sullen mogen bevoorwaerden in ’t besteeden van haere Wercken, dat men het Hout, Yser, Steen, ofte andere stoffe ende materie tot de Wercken noodich, van wegen ’t Lant niet en sal betalen, maer dat sy van ’s Lants wegen, midts betalende den Aennemer, vorder quijt ende ongehouden sullen wesen tegens den Crediteuren vanden Aennemers, aengaende de stoffen ende materie die de Aennemers t’borge sullen halen, ende aen ’s Landts Wercken verbesigen, ten ware dat de selve Ambachts-bewaerders ofte Penningh-meesters die of ghesproocken, ofte daer vooren geseyt ofte gelooft hadden, op dattet met eerster betalen quijt mach wesen, ’t welck also openbaerlijck ten dage als men ’t besteet sal verkondicht worden.
„De Ambachts-bewaerders sullen volstaen, doende jaerlijcks reeckeninge elcx in heuren Ambacht by den Schout, Schepenen, ingelanden ende Rijckdom naer ouder ghewoonte voor den eersten Februarij: ende sal den dach ende tijdt dat sy reeckeningh sullen doen, verkondicht worden openbaerlick tot alle plaetsen daer 't van outs gebruyct is gheweest, ende in plaetse van Smaldeelders sal voortaen een Penningh-meester over de West-Ambachten, ende een Penningh-meester over de OostAmbachten gehouden, ende bij veranderinge uyt drie gequalificeerde ghenomineerde vande Ambachts-bewaerders van de West ende Oost-Ambachten respective, by de verkooren Hooft-Ingelanden gecommittcert ende ge-eedt werden, wiens werck wesen sal te doen, ’t gunt voortijdts de Smaldeelders plagen te doen.
„Item, sullen de Penningh-meesters penningen ontfangen ende uytgeven, ende sullen de penningen mogen inwinnen ’t zy voor Dijckgrave ende Hooge Heemraden, ofte anders soo sy de selve best sullen weten te gekrijgen.
„Item, sullen opte besteedinge vande Wercken de Ambachts-bewaerders assisteren, ende harer administratie jaerlijcx voor de verkooren Hooft-Ingelanden behoorlijcke reeckeninge ende bewijs doen binnen Delft of inden Hage, ende dat alle jaers voor den vijfden Januarij, ten overstaen vande Ambachts-bewaerders ende andere Ingelanden die daer by begeeren te compareren, daer toe den dage vande reeckeninge acht dagen te vooren inde Kercken vande Ambachten sal werden verkondicht, ende voor haere administratie sullen de voorsz. Penningh-meesters stellen borge, te weten den Penningh-meester vande West-Ambachten voor vier duysent ponden, ende vande Oost-Ambachten voor twee duysent ponden, ende sullen de selve Penningh-meesters den Aennemers der Wercken, op de Cedulle van de opneminge der selver Wercken, vanden Dijckgraeff ende Hooge Heemraden gehouden wesen te betalen, ende d’ordinaris gagie vanden Dijckgraeff, Hooge Heemraden, heuren Advocaet, Secretaris, Procureur, Boden, Landmeeter, ende andere ordinaris lasten sullen sy mede betalen ter ordonnantie vande Hooge Heemraden, ende de extraordinaris lasten bij kenisse ende ter ordonnantie vande verkooren Hooft-Ingelanden.
„De ach West-Sluysen van Delflandt sullen voortaen verscheyden ende ghesmaldeelt blyven elck op ses en twintich honderd margen, gelijck van oudts te wesen plach.
„Ende sullen de Oost-Ambachten mede gesmaldeelt blyven naer ouder gewoonte.
„De Privilegien van Hooge Heemraden voornoemt, en sullen geen stadt grypen in alsulcke poincten daer inne by de Sententie vanden jaere 1454, eensamentlijck de Verklaringe van den Stadthouder ende Raedt van Hollandt daer op gevolcht, ende de Sententie vanden jaere 1522, (in de poincten hier vooren gheroert niet gemodereert), ende in desen andere geordonneert.
„Sullen Dijckgrave ende Hooge Heemraden jaerlijcks houden drie Rechtdagen naar de oude ghewoonte, daer van den eersten sal wesen den eersten dach naer den Kersdach, den tweeden den eersten dach naer Odolphl schouwe, ende den derden den eersten dach naer Jocobi schouwe, ende quame eenige van dese dagen op een Sondach, soo sal het wesen daechs daer aen, ende sullen Dijckgraeflf ende Hooge Heemraden t’elcken dage de saecken voor henluyden vallende termineren, ten minsten ten laesten dage vande voorsz. drie Rechtdagen, dat dan alle parthyen ghescheyden zijn, ende sullen Dijckgraeff ende Hooge Heemraden omme d’absentie van een ofte twee van hen, de selve Rechtdagen niet mogen versetten, maer sullen d’andere gehouden zijn voorts te procedeeren, ende de Rechtdagen te houden; Ende sullen parthyen die te rechte op eenige vande voorsz. Rechtdagen gheroepen werpen, daer af de wete aen henluyden Persoon, ofte woonstede gedaen sal wesen, gehouden wesen te compareeren ofte gemachticht te senden of verwonnen ende vervallen te wesen, te namptiseren de somme daer sy geroepen sullen wesen ten minsten op cautie.
„Ende sullen in Delflant gehouden worden drie ofte vier Boden, daer van den Dijckgrave d'eene helft, ende de Hooge Heemraden d’andere helft, of anders by beurte de verkiesinge hebben sullen: Ende sullen soo wel d’eene als d’andere aen den Dijckgrave ende Hooge Heemraden den behoorlijeken eedt doen.
„Item, sullen soo wel Dijckgrave ende Hooge Heemraden, als Ambachts-bewaerders van Delflandt, mitsgaders den Stadhouder ende Presidenten vanden Hoogen ende Provincialen Raden, hen gehouden wesen naer de voorsz. Poincten, midtsgaders de Sententie ende Verklaringen vanden jaare 1454, ende de Sententie, van den jaare 1523, inde poincten hier vooren niet ghemodereert te reguleeren, ende tegens den geenen die daer tegens sullen doen, decerneren alsulcke provisie van Justitie, als naer Rechten sal bevonden werden te behooren, ende als men in gelijcke saecken gewoon is te doen.”
„Den Dijckgrave ende Hooge Heemraden van Delflandt, haren Secretaris, Boden, ende den Lantmeter, sullen by provisie voor den tijde van drie jaren eerstkomende, voor haren dachgelden vacerende in ’s Lants saecken, getracteert ende betaelt werden tot laste van ‘t Lant van Delflandt, volgende d’Acte daer van apart ghemaeckt, ofte noch te maecken.”
„Aldus gedaen ende eendrachtelick geresolveert bij den voornoemden verkooren Hooft-Ingelanden, in den Hage den twaelfden Januarij vijfthienhondert een ende negentich. Onder stondt, Ter Ordonnantie vande Hooft-Ingelanden voorn. Ende was geteeckent,
N. Doublet.
De Staten van Hollandt, Gesien hebbende de Requeste by Hooge Heemraden van Delflant op huyden gepresenteert, ende daer op ghehoort ’t rapport vande gekooren Hooft-Ingelanden van Delflandt, van ‘t gunt bij henluyden was ghebesoigneert opte voorgaende last ende Commissie vande Staten, tot goet beleydt ende welstant vande saecken vanden Heemraetschap van Delflandt voornoemt, ende daer op gesien de Poincten ende Articulen die tot dien eynde by den s(elven Hooft-Ingelanden eendrachtelijck goet ende noodich bevonden waren, den Staten voornoemt overgelevert, hebben naer rijpe deliberatie met goede kennisse van saken verklaert ende geordonneert, verklaren ende ordonneren by desen, dat niet jegenstaende de remonstrantie van de Hooge Heemraden voornoemt, ghekooren Hooft-Ingelanden voorsz. volgende haerluyder voornoemde last ende Commissie, in haerluyder besoigne sullen continueren geduyrende den tijt daer inne gestelt ende gheordonneert.
Ende alsoo de Staten de Poincten ende Articulen voornoemt mede hebben goet ghevonden ende gheapprobeert, Lasten ende ordonneren de Staten, dat dien selven bij provisie geduyrende den selven tijde achtervolcht ende onderhouden sullen werden. Authoriserende den voorsz. Hooft-Ingelanden van Delflandt van wegen de Staten voornoemt, de Processen ende andere Actien inden voorleden jare 1590, in prejuditie van haaren last ende Commissie begonst ende gepleecht, tegens allen den genen die 't selve aengaen mach, bij alsulcke beveelen ende interdictie Poenael, als sy luyden sullen noodich bevinden, af te doen, ende voorts by ghelijcken beveelen den innehouden van haer luyder voorsz. Commissie, ende de voorsz. overgeleverde ende geapprobeerde Poincten ende Articulen by allen ende eenen yegelijken des noot zijnde, den voorsz. tijdt geduyrende te doen achtervolgen, ende jegens den onwilligen ende Contraventeurs van wegen den Staten tot executie der voorsz. beveelen ende penen te doen procederen, niet jegenstaende eenige oppositie ofte appellatie ter contrarie.
Gedaen in den Hage onder ’t Zegel vanden Staten voornoemt, hier op gedruckt den twaelfden Januarij Anno 1591. Onder stont, Ter Ordonnantie van de Staten. Ende was geteyckent,
C. de Rechteren.
De gewoone vergadering van Hoofd-Ingelanden wordt, jaarlijks, gehouden in een der vertrekken van Gecommitteerde Raaden, in 's Gravenhage, op den laatsten Dingsdag in de maand Mei, zo tot het opneemen en sluiten der rekeningen, als tot het bepaalen der omslagen van de Sluis- of Morgengelden. Verder vergaderen dezelve, zo dikmaals als zij, door Dijkgraaf en Heemraaden, verzocht worden, of dat zij dezelve verzoeken, ter aanhooringe van de verschillen of klagten der gezamentlijke Ambachtsbewaarderen, of ook wel van eenig Ambacht in ’t bijzonder.
In den Ring van Delfland, als men ’t, zonder opzicht tot het Dijkgraaf- en Hoogheemraadschap moet aanmerken, liggen, behalven Delft, als de Hoofdstad, thans twee onbemuurde Steden, meer dan dertig zo Hooge als Ambachtsheerlijkheden, die, of onder het hooge Bailjuwschap, of andere bijzondere Bailjuwen behooren, met derzelver Dorpen, Buurten en Gehuchten.
De twee onbemuurde Steden zijn Vlaardingen en 's Gravezanden. Onder Vlaardingen behoort Vlaardinger-Ambacht; onder 's Gravezande, Zand-Ambacht; onder Delft, de landstreek Poortland. De Dorpen en Ambachten zijn: Maasland, Maassluis, Schipluiden, Overschie ten opzichte van Schieveen, Woud, Pijnaker, Nooddorp, Berkel, Ketel, Dorpf-Ambacht, Hodenpijl, St. Maartensrecht, Woud-Harnasch, Het Hof van Delft, Vrijenban, Ruiven, Biesland, Hoogeveen, Barberspolder, Spaland en Groeneveld, Nieuwland, Kortland en ’s Graveland, en, behalven deze, nog drie Bailjuwschappen: Wateringen en daaronder Zouteveen, Lier en Abtsrecht. De Hooge Heerlijkheden zijn Rijswijk, Monster met Poeldijk, Ter Heiden, Half Loosduinen, Naaldwijk, 's Hoenderland, de Tempel en Nieuwveen. In Delfland ligt ook nog ’t Ambacht Akkersdijk of Vrouwenrecht.
De kerken, die in Delfland gevonden worden, behooren niet onder eene en dezelve Klassis; doch moeten echter de meesten onder Delft- en Delfland geteld worden. De Predikanten van 's Gravezanden, Monster, Ter Heiden, Loosduinen en Wateringen zijn Leden van de Klassis van 's Gravenhage. Uitgenomen Vlaardingen, Delfshaven en Maaslandsluis, worden alle de Gemeenten ieder door één' Predikant bediend. De Roomschgezinde Statiën zijn te Vlaardingen, Maasland met Maaslandsluis, Wateringen, Poeldijk, Schipluiden, Pijnaker, Nooddorp, Berkel, Ketel, Nieuwveen en Rijsiwijk; welke laatste alleen door een’ Priester der Jansenisten bediend wordt.
Men vindt verscheidene Kaarten van Delfland, die zeer goed zijn; doch de beste van allen zijn die, welke, in het jaar 1712, op order van de Wel Edele Heeren Dijkgraave en Hoogheemraaden van Delfland, gemeeten en in ’t koper gebragt zijn, op vijf-en-twintig bladen, en voorzien met de Wapens van Hun Wel Edelen, door de Geadmiteerde Landmeeters NICOLAAS en JACOBUS KUIKIUS. Vooraf gaan twee bladen, behelzende den tijtel en een derde het Hoog Heemraadschap van Delfland in ’t geheel.
Het Iste stuk gaat van den hoek van Holland en de Maas, tot het Noordland en de Nieuwe Maasdijk, en van de Noordzee tot aan Straalduinen; begrijpende een deel van het Noordland, van de Capittelduinen en van de Nieuwlandsche Polder, met deszelfs Buitenlanden en Gorszen, enz.; zijnde dit het eerste blad van Zand-Ambacht.
II Stuk: van het Neerland en de Nieuwe Maasdijk, tot de Noord-Polaansche Steeg en de Poeldijk, en van de Noordzee, tot aan Het Opstal en den Poeldijk; begrijpende de Stede 's Gravezandt, de Dorpen Monster, Ter Heide en de Poeldijk, een deel van Capittel en Westduinen, van ‘t Noordland, 's Gravezande binnen, de Polder de Poelgeest, zijnde dus het tweede blad van Zand-Ambacht, en het eerste van Monster-Ambacht, van Naaldwijk, en van het Kwartier van Achterdijk.
III Stuk: de Noord-Polaansche Steeg en Poeldijk, tot aan Kloosters Wagenslach en de Leijwech, en van de Noordzee tot aan Poeldijk en Hoogwerf, begrijpende het Dorp Loosduinen, de Poeldijk, West- en Oost-Mepolder, een deel van de Westduinen, van Dijk Teutshofs en Westkampsche Polder; zijnde het tweede blad van Monster-Ambacht, en het eerste van Segbroek en West-Escamp.
IV Stuk: Kloosters Wagenslach en de Leijwech tot aan de Oostduinen en Waelsdorp, en van de Noordzee tot Hoogwerf en 's Gravenhagen, begrijpende de Dorpen Scheveningen, Eyikenduinen, het Meentje en het Kleine Veentje, met een deel van de Oosduinen en ’t Benoordenhout; zijnde het tweede blad van Segbroek; en het eerste van Haag-Ambacht en Oost-Escamp.
V Stuk: van de scheiding tusschen Oost- en Westduinen, tot de scheiding van het Oost gemeene Duin, en van de Noordzee tot aan Klingendaal en de Noorder Klingen, begrijpende de Oostduinen en Waelsdorp, en de Waterkeringen tusschen Rhijn en Delfland, door Duin; zijnde het tweede blad van Haag-Ambacht, en het eerste van Zuidwijk.
VI Stuk: van de Maas tot de Nieuwe Maasdijk, en van de huizingen op Straelduinen tot aan de Korte-Kruisweg in de Oranje Polder, begrijpende Staelduinen, het Zuider Gors, de Lange en Korte Bonnen, een deel van de Oranje en Nieuwlandsche Polder, zijnde het tweede blad van Zand-Ambacht, en het eerste van de Oranje-Polder.
VII Stuk: van de Nieuwe Maasdijk tot aan de Poeldijk en de Broekkade, en van ’t Opstal en de Poeldijk tot aan het voetpat in het Zuidhoenderland en de Zweth, begrijpende het Dorp Naaldwijk, Hontholredijk, de Vliet en Nieuw Broeker Polder, met een deel van de Hooft- de Oude Lier- en Groeneveldse-Polder, zijnde het vierde blad van Zuid-Ambacht, het tweede van Naaldwijk en ’t Kwartier achter den Dijk, het eerste van het Hoenderland, Lier, Wateringen en Wout Harnas.
VIII Stuk: van de Poeldijk en Broekkade tot de Leyweg en Schaape Wysmoolensloot, en van de Poeldijk en Hoogwerf tot aan de Zweth en Vlietwegh, begrijpende het Dorp Wateringe, de Wip en Oude Broekpolder, een deel van Dijk en 't Uithof, West-Escamp, Oost-Escamp, Oud en Nieuw Wateringen en Nieuw Wateringervelt, Schapewij en Hoekpolder; zijnde het derde blad van Monster en het Kwartier Achterdijk, en het tweede van Wateringen, van West- en Oost-Escamp, en het eerste van Rijswijk.
IX Stuk: van de Leiwegh en Schape Wijsmolensloot tot aan Wervelaan en Voorburg, en van Hoogewerf en 's Gravenhage tot Vlietweg en de Vliet, begrijpende 's Gravenhage met de Dorpen Voorburg, de Zuster en Noordpolder, een deel van Oost Escamp, Schapewij en Noordenhout, Veen en Binkhorsterpolder; zijnde het derde blad van Haag-Ambacht en Oost-Escamp, het tweede van Rijswijk, en het eerste van Voorburg.
X Stuk: van Werstaan en Voorburg tot over de Hoeve Zijtwind of Landscheiding, en van Klingendaal en Noorderlingen tot Voorburg en deszelfs Oostbuurt, begrijpende het Dorp Voorburg, een deel van Benoorder Houtveen en Binkhorsterpolder; zijnde het vierde blad van Haag-Ambacht, het tweede van Voorburg en Zuidwijk, en het eerste van Wassenaar en Veur.
XI Stuk: van de Maas tot aan de hoekwoning bij Notweg en aan Maasland, en van den Afrol aan de Korte Kruisweg in de Oranje Polder tot aan Maassluis en Maasland, begrijpende het Noord Nieuwland, een deel van ’t Hoenderland, de Oranjede Oude-Camps- en Dijk-polder; zijnde het tweede blad van de Oranje Polder en ’t Hoenderland, en het eerste van ’t Ambacht van Maasland.
XII Stuk: van de hoekwoning bij Notweg, en van Maasland tot aan Hoogeheiden en Schipluider Koornmolen, en van het voetpat van ’t Hoenderland en den Zweth tot aan Maasland en de Vogelkoij in Duispolder, begrijpende het Dorp Lier, Kralingen en Dorppolder, met een deel van de Hoef, Oude Lier, Groeneveld, Hodenpijl, Oude Campsdijk, Commandeur Duyf en Zouteveensche Polder; zijnde het derde blad van 't Hoenderland, het tweede van Maasland, Lier en Woutharnasch, en het eerste van Schipluiden, Dorp en Hodenpijl.
XIII Stuk: van de Hooge Heul en Schipluider Koorenmoolen tot aan Schapen Wijsmolensloot en de Stad Delft, en van de Zweth en Vlietweg tot Kenenburg en Delft, begrijpende een deel der Stad Delft, de Dorpen Schiplui en ’t Wout, de Woutharnasch en Hodenpijlse Polder, een deel van de Oude Broek, Oud en Nieuw Watering, Velthoek en Plaspoel, Zouteveen; Voordyx, Hoorn, Krackeel, Papsou en Kerkpolder; zijnde het derde blad van Wateringen, Rijswijk en Woutharnasch, het tweede van Schipluiden en Hodenpijl, en het eerste van het Hof van Delft, Vrijenban, Delft, Poortland en St. Maartenrecht.
XIV Stuk: van de Schapen Wijsmolensloot en de Stad Delft tot Voorburg en het Huis te Nieuwveen, en van de Vlietweg en Vliet tot de Stad Delft en de achterbuurt van Nootdorp, begrijpende de Stad Delft, de Dorpen Voorburg en Nootdorp, de Oude.
XV Stuk: van Voorburg en ’t Huis te Nieuwveen over de Hoeven Zijtwint of Landscheidinge, en van Voorburg en deszelfs Oostbuurt tot aan 's Gravenweg, begrijpende de Dorpen Voorburg, de Leidschendam; 't kleine Plaspoelsche Poldertje, een deel van de Tedingerbroek, als ook van Nooddorp, Heege en Nieuwveen; zijnde het vierde blad van Voorburg, het tweede van Tedingerbroek enz., en het eerste van Stompwijk en Soetermeer.
XVI Stuk: van de Maas en ’t Scheur tot aan Maasland, en de Groeneweg, en van Maassluis en Maasland tot aan de Groote Lucht, aan de Maasdijk en Groeneweg, begrijpende de Dorpen Maaslandsluis en Maasland, de Sluis en Tuinen Scheurpolder met een deel van Dijk Commandeur en Foppenpolder, Aalkeet binnen en buiten, ’t Eiland Rozenburg, Blankenburg en Ruigplaat; zijnde het derde blad van ’t Ambacht van Maasland, en het eerste van Vlaardinger Ambacht.
XVII Stuk: van Maasland en de Groeneweg tot aan Bystervelt en Vrijlust, en van Maasland en de Vogelkooij in Duispolder tot de Groeneweg en Driehuizen, begrijpende Maasland en Zouteveen, een deel van Commandeur Duif, Zouteveen, Hollerhoek, Broek, Aalkeet buiten en Foppenpolder, met de Vlietlanden; zijnde het vierde blad van Maasland, het tweede van Vlaardingen en het Dorp Ambacht, en het eerste van Zouteveen en Spaeland.
XVIII Stuk: van Bijstervelt en Vrijlust tot de Stad Delft en Koekkoeksheul, aan het zuideinde van Delfgau en Kennenburg, en Delft tot over de Vlaardinger Woutweg en Koekkoeksheul, begrijpende de Zuidbuurt buiten Delft, de Schie, een deel van de Kerkpolder, Papsou, Zouteveen, Holheerhoek, Noortketel, Delfgause Wip en Zuit, met de Ackerdijkse Polder; zijnde het derde blad van Vlaardingen, Schipluiden, Dorp, Hodenpijl, Vrijenban en Delfspoortland, het tweede van Zouteveen, Spaeland, Hof van Delft en St. Maartenregt, en het eerste van Abtsregt, Ketel, Ruyven, Vrouwenregt en Pijnaker.
XIX Stuk: van Delf en Koekkoeksheul tot aan Brassershof en ’t Windaas op Strikkade, en van Delft en Nooddorpsachterbuurt tot Koekkoeksheul en de Hoog, begrijpende de Dorpen Pijnaker tot Delfgau, met deszelfs Noortpolder, een deel van de Bieslandsche Wip, Zuid-, Nooddorpsche-, Pijnakersche- en Berkelsche-polder; zijnde het vierde blad van Vrijenban en Delfspoortland, het derde van ’t Hof van Delft, het tweede van Biesland, Nooddorp, Hoogeveen, Abtsreoht, Ruyven en Pijnaker, en het eerste van Berkel.
XX Stuk: van Brassershof en het Windaas op de Strikkade tot over de Landscheidinge, en van 's Gravenweg tot over de Strikkade en Pissenkade, begrijpende Keulen en Katwijk, met een deel van de Polder van Nooddorp, Hoogeveen, Nieuwveen, Pijnaker en Berkelse Polder; zijnde het derde blad van Hoogeveen en Pijnaker, het tweede van Berkel en Soetermeer, en het eerste van Segwaart.
XXI Stuk: van Het Scheur en de Maas aan de Groeneweg en de Zuidbuurtse Af rol, en van de Groote Lucht en de Groeneweg tot aan de Maas, begrijpende de Kleine Vetten Oord, een deel van de Jonge en Grooten Vetten Oord, Aalkeet binnen en buiten, de Eilanden Roosenburg en Blankenburg, en de Ruigplaat; zijnde het vijfde blad van Maasland en het vierde van Vlaardingen.
XXII Stuk: van de Groeneweg en de Maas tot de Heereweg en Torendijk, en van de Groeneweg en Driehuizen tot de Maas, Schiedam en Schieland, begrijpende de Steden Schiedam en Vlaardingen, het Dorp Ketel, de Barbiers- en Harg-polder, een deel van de Grooten Vetten Oord, van West-Abtsholierhoek, Noordkete/ en Nieuwlandsche Polder; zijnde het vijfde blad van Vlaardingen, het derde van Zouteveen en Spaeland, het tweede van Ketel, en het eerste van Barberspolder en het Nieuwland.
XXIII Stuk: van Harreweg en Torendijk tot aan de Koekkoeksheul en den Tempel, van de Vlaardinger Woutweg en Koekkoeksheul tot aan Schieland, Overschie en Doenkade, begrijpende de Dorpen Overschie, de Oost-Abts- en Schieveenschepolder, een deel van Westholiershoek, Noordketel, Arkerdijksche- en Berkelsche-polder; zijnde het zesde blad van Vlaardingen, het vierde van Spaeland en het Hof van Delft, het derde van Ketel, het tweede van Vrouwenrecht, en het eerste van Rodenrijs en Overschie.
XXIV Stuk: van de Koekkoeksheul en den Tempel tot de Strikkade en Swemkoop, van de Koekkoeksheul en de Hoog tot over de Landscheiding, begrijpende en Dorp Berkel, een deel van de Berkelsche-, Pijnakersche-, Ackerdijksche- en Delfgauwsche-Zuidpolder; zijnde het vijfde blad van het Hof van Delft, het vierde van Pijnaker, het derde van Berkel en Ruyven, het tweede van Rodenrys.
XXV Stuk: van de Strjkkade en Swemkoop tot aan de Brienakker, van de Strikkade en Pissenkade tot over de Landscheiding, begrijpende een deel van de Berkelsche Polder; zijnde het vierde blad van ’t Ambacht van Berkel, en het tweede van Zegwaart.
Deze Kaart van Delfland, die zeer zeldzaam is, (waarom wij ’er ook uitvoerig verslag van gedaan hebben; welk verslag, behalven dat, dienstig is, om een volmaakt denkbeeld van deze aangenaame en uitgestrekte landstreek te formeeren) is zeer keurig in koper gebragt door de beroemde meesters T. DOESBURG, L. VAN ANSEN, JOHAN en JACOB DEUR en P. SLUITER, en met kunstrijke ornamenten versierd door A. HOUBRAKEN.