Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 02-01-2023

WERF, PIETER ADRIAANSZOON VAN DE

betekenis & definitie

(*) Burgemeester der Stadt Leiden. Deezen Man zijn Vader was bekend

met den Naam van Adriaan VERMEER, wiens Vader was Laurens Martensz: hij was een Zeemtouwer te Leiden, en onder de Protestanten, volgende de gevoelens van Menno Simonsz: ,meerder dan wel anderen van die gezinte geoeffend zijnde de Christelijke Godtsdienst naa de Leidraadt van Menno, bij welke gezinte men voorheen niet zoodaanige vaste Leeraars dan wel in deeze daagen vond, nam hij dikwijls de Godsdienst bij die gezinte waar, in hoedaanigheid van VERMAANDER, welke naam men eertijdts gaf aan de zulke van die gezinte die zig daar op toeleiden, om hunne meedebroeders door eenige Leer-reedenen of andere Godtvrugtige oeffeningen, ook Catechizatiën en gepaste gebeeden te onderwijzen en te stichten, en ooit wel de H. Bondzeegelen te bedienen terwijl ze egter hunne burgerlijke Neeringen of Ambachten bleeven waarneemen, en zig dezelve geenzints schaamden; en dit gebruik heeft nog zeer lange tijde in de gemeente der Doopsgezindens (immers te Leiden) plaats gehadt, naar dien ik zelfs meerder dan eenige zoodaanige Vermaaners te Leiden heb gekend; welke of het ambacht van Brood-Bakker, of het ambacht van Blikslaager, of eenige andere burgerlijke neering exerceerden, onder dewelke egter een of andere in ‘t vervolg hunne neeringen lieten vaare, en zig gemeenlijk in ’t oopenbaar op de straaten met Mantel en Rabat of Bef (de gewoone kleeding onzer Protestantse Leeraars) als Leeraars vertoonden, daar een VERMAANER andersints die kleeding alleen gebruikte op zoodaanige tijden wanneer hij zig tot de gemeente vervoegde in haare vergaaderingen om dezelve aldaar te onderwijzen en te stichten, als gezegt is.

(*) Met dankbetuiging aan den geëerden Zender, plaatzen wij dit echt Oorspronklijk Stuk, zo als wij hetzelve hebben ontvangen, zonder eenige verschikking, of verandering in taal of spelding. Om redenen, ons daar tot beweegende, hebben wij zulks dienstig geoordeeld.



Men heeft doch onder de Doopsgezinden het gebruik van gestudeerde en in de Taalen ouderweezene Persoonen tot Leeraars onder die gezinte op te kweeken en aan te stellen, eerst in laatere tijden naar het voorbeeld der andere Protestantse gemeentens ingevoerd, en daar meede is ook den Naam van Vermaaner verdweenen.

Onze Adriaan Laurens Martensz: Vermeer, wanneer hij zig als wel meermaals naar Haarlem hadt begeeven, om aldaar voor die van zijn gezinte te preediken, of op eenige andere wijzen zijne Christelijke meedebroeders te stichten werd aldaar in het Jaar 1537, in de furie teegen de Doopsgezinde, en dus ter zaake van zijn geloof or.thalsdt, naalaalende eene Weeduwe en vier Kinderen, te weeten drie Zoonen en een Dochter, dewelke naaderhand den Naam van VAN DE WERF, bij welke dit geslacht bekend is, hebben gevoerd; immers men vind onze Pieter, die te vooren meest al bekend was alleen met den Naam van Pieter Adriaansz: of Pieter Adriaansz: Zeemtouwer (Oude Cronijk van Leiden, A0 1573 & 1574.) welke Neering hij exerceerde, en naar dewelke hij volgens de gewoonte dier tijden wierd genoemd) meest al genaamd VAN DE WERF, schoon den grootte 'anus Douza, hem in een zijner Oden of Lierzangen noemd met den Naam van Vermeer, en ook ter zelve plaats Pieter Adriaansz: en egter hem weederom op een andere plaats met den Naam van VAN DE WERF benoemd (J. DOUZA, Odedicht Lib. Od. 2 vs. 351 & 352 & alibi).

Toen den Hertog van Alba zijne geweldige voorneemens teegen deeze Landen meer en meer deed blijken (gelijk die alles uit ’s Lands Geschiedschrijvers VAN MEETEKEN, BOR, DE GROOT, LE CLERCQ (J. WAGENAAR, Vaderl. Hist. 17e. Deel. bl. 265) anderen is naategaan) zoo zijn in het Jaar 1568 onder de gunstige meedewerking van den Heer Schout der Stadt Leiden, verscheiden welmeenende Burgers en Ingezeetenen, en onder deeze ook onze Pieter Adriaansz: en zijne twee Broeders Adriaan en Nicolaas, uit vreeze voor den Hertog, dewelke alle die (zoo als men het veeltijdts in die daagen noemde) van de Nieuwe Religie waaren, te Vuur en te Zwaard vervolgde, en dus ter zaaken van den Godtsdienst, uit deeze Stadt gevlugt en geweeken naar Embden, te dier tijde de schuilplaats der om de Godtsdienstwille vervolgde en verdreevene Neederlanders, of wel naar elders. Middelerwijl vertrok hij in den maand Junij van dat zelfde jaar in aller stilte naar Holland, om aldaar met Jorgkheer Adriaan van Swieten, (wien den Heer Prins Willem van Orarge een geheime Commissie hadt vertrouwd) iets ten nutte der gemeene zaak te verrigten, terwijl die Prins met een Leeger in de Neederlanden was gekoomen, doch deeze Commissie liep vrugteloos af, en de gemeene zaaken gingen merkelijk terug, aangezien den Prins over de Maas terug naar Duitsland moest wijken, waarom dan ook onze Pieter Adriaansz: zig wederom uit deeze Landen begaf, alwaar hij niet zeeker was, vermits hij door den Bloedt-Raadt uit deeze Landen was gebannen bij Sententie van den 31 Aug. 1568 (MARCUS Sent. van den Hertog van Alva), met Confiscatie van alle zijne Goederen.

Vervolgens werd hij door den Prins die zig toen te Dillenburg ophield, en op hem zeer veel vertrouwen stelden, voorzien met de noodige Commissiën, om in zijn Naam verscheide zaaken in Hollandt te verrigten, zoo met het ophalen van de tot vervordering der gemeene zaaken noodige Penningen, als tot het spreeken met verscheide Deltse, Leidse, Amsteldamse, en Haarlemse Regenten, welke meede uit deeze Landen gevlugt zijnde zig te Duisburg, Weezel, Keizerswaard en Embden ophielden, en dezelve te noodigen om met hem te reizen naar Dillenburg, ten einden aldaar te saamen met den Prins over de toestland der gemeene zaaken, en de middelen tot herstel van dezelve te gebruiken, bedaardelijk te delibereeren, aan welke noodiging alle derzelve (uitgezonderd de Amsteldamse, en een der Delftse Regenten) met alle gewillige iever voldeeden, en met onze Pieter Adriaansz: naar Dillenburg vertrokken; in welke tijde hij ook op het verzoek van den Prins, te samen met nog vier andere getrouwe Vaaderlandtsgezinden is borg gebleeven voor de somma van Duizend Guldens, tot inkoop van Waapenen ten dienste der gemeene zaak besteed; inmiddels hadt hij, (schoon nu hier, dan daar, alwaar het nut der gemeene zaken zulks vorderde zig bevindende) in ’t laatst van ’t Jaar 1570. zijn woonplaats genoomen te Weezel, en hield aldaar zijn menage met zijn broeder Nicoaas, en heeft toen, en in het daar aan volgende jaar, in deeze zijne wooning verscheide Gezanten, Commissarissen, Boodens, en andere Persoonen, (welke men in stilte uit deeze Landen naar Dillenburg of eenig andere verblijfplaats van den Prins of ook weederom van daar herwaard ten dienste der gemeene zaaken afvaardigden) omfangen, getracteerd en gelogeerd, zonder dat hem daar voor iewes werd betaaldt, of ook eenige reiskosten werden gerestitueerd.

Wanneer nu alle de Hollansche Steeden zig hadden begeeven onder het Stadhouderschap van den Prins, (uitgezonderd alleen Amsterdam welke de zijde van den Hertog van Alva bleef omhelzen ), zoo wierd onze Pieter Adriaansz: door den Prins gecommitteerd om met Mr. Pieter de Rijke, en Adriaan Manmaaker de voorgenoomen aanslag op het Graafschap Zutphen te helpen voltrekken, ’t welk ook met de secreete hulp van de Vroorae Magistraat der Stad Weezel gelukkiglijk werd uitgevoerd; ’t welk volbragt zijnde is hij voorzien met een generaale Commissie van den Prins, om overal waar zulks werd vereist, en inzonderheid in Holland, het Nut en Welzijn der gemeene zaaken te bevordren,als meede alle noodige Contributiën en gelden te ligten, en te ontfangen, met bijvoeging dat allen en een iegelijk aan hem Pieter Adriaansz: in alles wilde geeven zoodaanig geloof als men aan hem Prinse zelfs teegenswoordig zijnde, geeven zouden, gereisd naar Xanten in Kleefslandt , en heeft aldaar met den Delftse Burgermeester Frans Duist, die ook ter zaaken van de Godtsdienst uit Hollands was geweeken, en de afgezondene uit de Steeden Leiden, Dordrecht, Delft, Gouda, Ysselstein en anderen, over zaaken van het Uiterste gewigt en in alle moogeiijke Secretesse gedelibereerd, en is naa ’t scheiden der Vergaadering elk zijn eigen weg getoogen om niet bij den andere gevonden en ontdekt te worden.

Onze Pieter Adriaansz.: dit verrigt hebbende is weedergekeerd naar Dillenburg, om aldaar aan den Prins rapport van het verhandelde te brengen, die hem terstond verder afzond naar deeze Landen, om bij de Regeeringen van Dordrecht, Leiden, Gouda, en de andere Steeden uittewerken dat de Staaten van Hollandt toch wilden Staatsgewijs Vergaaderen; en hem verder voorzag van eene zeer breedvoerige instructie om aan die Regeering en de Staaten zeer veele zaaken van het uiterste gewigt open te leggen. Schoon deeze zijne Commissie aan veele kwaalijkgezinde niet zeer behaagde, en hij ook in de uitvoering hier en daar sterk werd gedwarsboomd, zoo benaarstigde hij zig egter met alle vlijt dezelve naar ’s Prinse genoegen te volbrengen, waar door hij dikmaals in gevaar zijn’s leevens geraakte, vermits de Spanjaarden nog sommige Hollandsche Steeden en Plaatsen bezet hielden, en wijders door het geheele Landt verspreid waaren, gelijk hem zulks overkwam bij de Zandpoort werwaards hij zig op ’t goedvinden van Sonnoy (wien hij ter beede van die van Delft eenig Krijgsvolk hadt verzogt) hadt begeeven, om aldaar dat Volk van den Colonel Lazatus Mulder te haalen, op welke tijdt het Volk van dien Colonel door de Spanjaarden wierd geslaagen en hij met dien Colonel wien hij door zijn iever en beleid van een gewisse dood bevrijde, werd genoodzaakt in zeer groot gevaar te vlugten naar Alkmaar; niet minder gevaar liep hij, toen hij door de Staaten van Hollandt in ’t laatst van ’t Jaar 1572. te Delft vergaaderd zijnde werd afgezonden met eenig geldt, om daar meede het Volk ’t geen onder den Graaf van der Mark, tussen Sassenheim en Haarlem was geleegerd te betaalen, want omtrent Hillegom gekoomen zijnde werd het Volk’t geen hem escorteerde overvallen door een partij Spanjaarden, die het Leegertje onder den Graaf van der Mark hadden verslaagen, wanneer het hem meede gegeevene Geldt bijnaa was verlooren geraakt, alzoo den Voerman der Waagen, op welke zig onze Picter Adriaansz: bevond met het Geldt, doodelijk gekwest wierd, indien niet ’s Mans promptitude en cordaatheid, een der geenen die hem escorteerde met beloften en dreigementen hadt gedwongen om het Leidsel der Paarden aan te tasten en de Waagen mennen, waar door hij dan ook met het Geldt behouden te Leiden aankwam, alwaar het verlies van dat Geldt weederom naabij scheen, aangezien het hier vooren gemelde Volk van den Colonel Mulder bij de Zandpoort geslaagen, en zig naar Leiden geretireerd hebbende, dit Geldt ziende, eene volle betaaling van hunne agterstallige Leening eisten, en zulks met eene zoodaanrge drift en woede, dat niemant tot hen durfde gaan om hen ter needer te zetten, en uitstel van betaaling van hen te erlangen; waartoe zig nogtans onze Pieter Adriaansz: aanbood, doch het Volk hoorende het woordt van uitstel, werd zoo verbitterd dat ze op hem aandringende zijn leeven dreigden, zoo dat hij ter naauwernood uit hunne handen werd gered door den voorgemelde Colonel Mulder, die hem in zijne handen nam, en het Volk voorhield dat hij Pieter Adriaansz: den Man was die hun leeven bij de Zandpoort hadt behouden; dit zeggen toch bragt het Volk tot bedaaren, te meer toen hen daarbij eenig Geldt ter Reekening werd beloofdt, zoo dat ze met een klein gedeelte van dat Geldt genoegen naame, en het overige vervolgens door onze Pieter Adriaansz: ter hand gesteldt werd aan den Heer de Montignij, op de Huizen van Tellingen, die daar meede het voorgemelde verstrooide Leeger weederom bijeen bragt; wijders werd onze Pieter Adriaansz: op den 17 Maij 1573 (Oude Cronijk van Leiden Ao 1573 & 1574) aangesteldt tot Burgermeester der Stadt Leiden, wanneer vervolgens hij, en zijn Broeder Adriaan zoo door hun voorbeeldt, als door hunne aanmoedigingen verscheide Leidse Burgers en Ingezeetenen hebben overgehaalde tot het opbrengen van geen gering Ruitergeldt, ten dienst der gemeene zaaken, gelijk hij dan ook verder veele getrouwe diensten geduurende zijn Burgermeesterschap, zoo aan de Landen in ’t gemeen, als aan deeze Stadt in ’t bezonder gedaan heeft; en wel voornaamelijk in de beide beleegeringen welke deeze Stadt door de Waapenen der Spanjaarden heeft moeten ondergaan, gelijk dit alles te zien is zoo bij de Hollandsche Geschiedschrijvers als: BOR , HOOFT, DE GROOT, DE CLEKCQ , BRANDT, WAGENAAR en anderen, als uit de bezondere beschrijving deezer beleegering van FRUITIERS, BLES, SEVERINUS, ALDERKERK, ZONHOOVEN , DE MOOR, VAN DER BEEL en veele anderen is beweezen.

ln deeze benaauwde omstandigheeden kwaamen hem zeer wel te pas, behalven alle de andere deugden en bekwaamheeden, waarmeede den goede Godt hem hadt begaafdt, bezonderlijk zijne groote kloekmoedigheid, en zonderlingen bedaardheid van Geest, welk laatste hij zonderling deed blijken wanneer hij de drift van den Secretaris Jan van Hout, (een allezints groot, en der goede zaaken met alle moogelijke trouw toegedaan Man, BRANDT, Hist. der Reform. lib. II. bl. 554) gaande geraakt weegens de zeer strenge en gants ongepaste uitdrukkingen van de Predikanten, teegens ’t Omschrift van ’t Papiere Geldt, zeer wijsselijk ter neederzette; daar anderzints de uitvoering van dien ontsteeke drift van bittere gevolgen (immers zeer waarschijnlijk) zouden geweest zijn; terwijl ook zijne kloekmoedigheid inzonderheid doorstraald in dat zeer bekend antwoord aan de muitende Leidse Burgers, hem Brood afeissende geduurende de grootste benaauwdheid der beleegering, wanneer hij tot hen uitgaande zijn eigen Lichaam ten spijze aanbood (HALMA Toneel der Vereenigde Neederlanden, en HOOGSTRATEN, Algem. Woordenboek, beiden op het Artikel Leiden); en welk antwoord bij alle de voorverhaalde algemeens en bezondere Historieschrijvers met de schuldigen lof vermeld word.

Dus heeft deeze zijne groote kloekmoedigheid inzonderheid zeer veel toegebragt tot behoud van deeze Stadt Leiden, en ook tot verkrijging van die gelukkige Viijheld in den Burgerstaat en in de Godtsdienst welke deeze Republicq door Godts groote goedheid als nog tot op den huidigen dag mag genieten: want indien Leiden voor het geweld der Spaanse Waapenen hadt moeten bukken (D. VAN ALPHEN, Beschrijving der Stadt Leiden, 3e. Deel. bl. 1050 & 1051, in de aanteek. als ook bl. 1169 & 1170), zoo was waarschijnelljk geheel Hollandt verlooren, en onder de magt der Spanjaarden vervalle geraakt, (gelijk uit de geschiedverhaalen van die tijden genoeg is naa te speuren) zoo dat men onze Pieter Adriaansz: wiens Naam in de harten aller braave Leidenaaren Eeuwiglijk zal leeven , en nooit dan met de Uiterste Eerbied door hen kan worden genoemd, niet te onrecht met den Naam van VAADER DES VAADERLANDTS zoude moogen vereeren.

Om alle deeze reedenen heeft dan ook de Leidse Magistraat aan onze Pieter Adriaansz: van de Werf een openbaar Getulgschrift gegeeven, waarbij hij wordt erkend te zijn een Vroom en Eerlijk Man, die het gemeene Welzijn des Vaaderlandts en deezer Stadt Leiden, en inzonderheid de zuivre Leer des Eevangeliums naa zijn uiterste vermoogen heeft helpen handhaaven en bevorderen, ook heeft den Hoog Eedele en Hooggeleerde Jonkheer Johan van der Does (J. DOUZE, in de hier voor aangehaalde Ode, te vinden agter G. VAN ZONHOOVEN, Verhaal van ’t beleg en ontzet der Stadt Leiden, met opheld. en ant. op die gezegde Ode), Heer van Noordwijk,en Kattendijke, en wien (als hebbende geduurende die beleegering in deeze Stadt het Gouvernement gehadt) alles van naabij was bekend, en die in de geleerde waereld meestal genaamd word Janus Douza Nordoix, bezonderlijk geroemd het voortreffelijk gedrag van deeze onze Pieter Adriaansz: in her ten tijden deezer zoo strenge beleegering manmoedig voorstaan van onze Viijheid en der zuivere Godtsdienst teegen de listige aanslaagen der zig in de Stadt bevindende Spaansgezinden, verre booven het laffe en schandelijke gedrag der drie andere neevens hem Regeerende Burgermeesteren, en der meeste Leeden van den Raad en Vroedschap deezer Stadt, onder welker Veertigtal in die benaauwde daagen naauwlijks Zeeven Persoonen wierden gevonden die volgens Eed en pligt de Stadt wilden helpen bewaaren, daar sommigen welker harten (schoon ze een uiterlijke schijn van Godtsvrugt en iever voor de Vrijheid, en voor de Gereformeerde Leering vertoonden, met Slaafse en Pausgezinde denkbeelde waaren vervuld) door allerhande listen en heimelijke verwekte muiterijen alles tragteden te vervaare, en dus de Stadt bij een Verdrag aan de trouwlooze Spanjaarden te doen overgaan, terwijl anderen omtrent de Vrijheid en den Godtsdienst geheel indifferent zig der gemeene zaak niet bekommerden.

Naa het opbreeken van dit beleg, heeft onze Pieter Adriaansz: zig ook getoond te zijn een ieverig Voorstander der Rechten en Privelegien van deeze Stadt, volgens de pligt van een braaf Magistraatspersoon. Wanneer den Prins als Stadthouder, op den 14 October 1574 (Handvesten en Privelegien der Stadt Leiden, door F. VAN MIERIS uitgegeven; op bladz. 154) de Magistraat wilde veranderen, en het getal der Leeden van den Vroedschap vermindere, heeft hij, beneevens Dirk Gerritsz: Smaling, daarteegen op het sterkst mondeling geprotesteerd, zoo als hij het verhaal van dat gepasseerde ook naaderhand heeft in geschrift gebragt op dat hetzelve zoude dienen voor de Naakoomelingschap.

Wijders is onze Pieter Adriaansz: van de Werf, door de Staaten van Hollandt beneemd en bij opene brieven van den Prins Stadthouder op den 1e Nov. 1574. gecommitteerd en aangesteldt tot Commissaris Generaal van de Vivres ten dienste van ’s Lands Krijgsvolk, zoo te waater als te land, ook is hij vervolgens, alzo men zig op zijn getrouwe iever ten volle kon verlaaten, bij verscheide omstandigheeden, zoo wel door 's Lands Staaten , als door den Vroedschap en de Magstraat der Stadt Leiden in de Jaaren 1575. 76. 77. 78. 79. en 80. geëmploieerd ten welzijn der gemeene zaak; het zij in het opneemen en lieten van benoodigde Penningen; het zij in het handelen en accordeeren met Koopluiden weegens aan de Landen geleeverde en bij gebrek van Penningen onbetaalde blijvende Graanen; het zij

in het uitvinden en bezorgen van middelen dienstig ter bijlegging van onstaane Kerkelijke twisten, tot voorkooming van te duchte scheuringen; het zij in ’t verkoopen van eenige Lands Domeinen en aangeslaage Geestelijke Goederen ten behoeven van de Landen; het zij in zeer veele andere zaaken, waar zulks tot den dienst der Landen en het bijzondere welzijn deezer Stadt eenigsints noodig werd bevonden.

En wanneer in het Jaar 1585 door ’s Lands Staaten werd goedgevonden om tot beleid der gemeene zaaken opterechten een Collegie van Gecommitteerde Raaden, is ook onze Pieter Adriaansz: van de Werf, op den 19 Sept. tot een der algemeene Leeden van dat Collegie benoemd, en hij heeft schoon schoorvoetende die last op zig genoomen, waar naa hij door de Staaten is beschreeven (den 2 Oct.) om neevens de andere Leeden van dat Collegie, en de Gedeputeerde ter dagvaart van alle de Steeden, te zijn in 's Graavenhaagen teegens de aankomst van den Graaf van Leicester.

Op den 23 Junij van het Jaar 1587 werd hij nog met veel naadruk door s Lands Staaten verzogt om met zijne Exelentie Prins Maurits te trekken naar Geertruidenberg en aldaar dien Prins met raad en daad te adsisteeren in het doen van een Exploict teegen de Landen, Dorpen, en Huizen in Brabant onder ’s Lands Vijand geleegen, om dezeve te branden, verwoesten, rooven en plunderen, en welk Exploict ook gelukkig is uitgevoerd geworden. In het Jaar 1590 werd hij nog door ’s Lands Staaten gecommitteerd om binnen de Stadt en ’t Ouartier van Delft te helpen resumeeren en redresseren de Capitaale Zetting en de aanstaande Verpagting der Gemeene Middelen aldaar, zoo als zulks ten meeste dienden der Landen zoude worden oorbaar gevonden.

Wijders is hij geweest een Lidt van de Vroedschap der Stadt Leiden, waartoe hij werd verkoozen in het Jaar 1572, en werd (zoo als booven is gezegt) op den 17 Mai; 1573 voor de eerstemaal tot Burgermeester van die Sadt aangesteldt; en was reeds voorzittend Burgermeester op den 25 Jan. 1574 (Oude Cronijk van Leiden) welke post hij geduurende de zwaare beleegering van die Stade heeft bekleed, zoo als hier voor is aangeteekend; en in dezelve gebleeven tot op den 14 Octob. van dat Jaar, wanneer den Prins de Regeering der Stadt veranderde, en hem daarteegen proresteerende, op zijn verzoek van dien post omtIoeg. Naaderhand heeft hij egter die Burgermeesters waardigheid nog tienmaalen bekleed, te weeten in de Jaaren 1577. 78. 82. 85. 86. 90. 91. 94. 95. & 98; hebbende ook het Scheepenampt tussen beiden bediend, als In de Jaaren 1581. 84. 88. & 89. Hij werd gebooren te Leiden in het Jaar 1529 en overleed aldaar den 5 Januarij 1604.

De drie Zoonen van zijn dochter Clara van de Werf, getrouwd geweest met Bartholomeus Jansz: van Assendelft, te Leiden, naamentlijk, Jan, Pieter en Adriaan van Assendelft, hebben ter eere van deeze hunne Grootvaader in het Jaar 1661, in de Pancraskerk (die ook de Hooglandse genaamd word) te Leiden een fraai Monument uit Marmer doen oprigten; waar in het Borstbeeld van die groote Man word gevonden met een bijgevoegdt Tafreel, op ’t welke met Goude Letteren, bekort zijn loflijk bedrijf en beleid in het zoo streng beleg deezer Stadt Leiden gemeld en geroemd wordt. Van dat gedenkteeken gewaagt onder anderen , Fr. van Mieris beschrijving der Stadt Leiden,eerste Deel, bladz. 81. alwaar ook deszelfs inscriptie gevonden wordt.

Men heeft ook in laatere daagen twee Gedenkpenningen ter zijner Eere gemaakt, welke in de Muntkabinetten van de Liefhebben der Neederlandse-Historiepenningen zijn te vinden, en beschreeven worden door Mr. Gerard van Loon in zijne Neederlandse Historiepenningen,eerste Deel, bladz.190 & 191.

Extract uit de Geslachtlijst van Pieter Adriaansz: van de Werf,

Burgermeester van Leiden.



Adriaan Vermeer, was een Zoon van Laurens, die een Zoon was van Maarten Vermeer, hij was een Zeemtouwer te Leiden, en werd in ’t Jaar 1537, ter zaake van de Godtsdienst in de furie teegen de Doopsgezinden, welker gevoelen hij omhelsde , te Haarlem onthalsdt; hij hadt ten Vrouwe Clara Claasdochter, bij welke hij naaliet vier Kinderen, te weeten: Adriaan, Pieter, Klaas en Barbara, welke Kinderen naaderhand hebben aangenoomen den Naam van VAN DE WERF, bij welke het Geslacht bekend is; deeze Naam is waarschijnelijk afkomstig van de gewoonte dier tijden, in de welke men meestijdts elkander noemde met den Doopnaam, en bijvoeging van ’s Vaaders Naam, als: Pieter Adriaanszoon, waar bij sommige dan nog wel tot naadere distinctie voerde den Naam der functie waarmeede men zig geneerde, als: Pieter Adriaansz: ZEEMTOUWER ; en anderen de Naam der Woonplaats, als: Pieter Adriaansz: VAN DE WERF, om dat hij woonde in een Huis, waarbij annex was een zeer grootte WERF, welke tot zijn Leerbereiderij en Zeemtouwerij gebruikt werd, en alwaar hij ook naaderhand een voornaame Kalander Moolen, (welke met verscheide Paarden en Knegten moest gaande gehouden worden, en diende om Greinen en andere Manufactuuren te Kalanderen) heeft geplaatst. En deeze des Naams waarschijnelijke Oorsprongk te zijn, heb ik aangemerkt in de beschrijving van Leiden, 3e. Deel bl. 1169. ‘t welk (zoo ik vertrouw).eerstdaags het licht zal zien.

1. Adriaan Adriaansz: Vermeer , genaamd van de Werf, hadt ten Wijve Maria Pietersdochter, uit dewelke hij naaliet drie Kinderen, als: Maria, die ongehuwd stierf, Barbara , die trouwde met Ysbrand Jansz: van Sluitenburg, en Klaas, die op den 7 April 1606, werd Veertig in de Raaden der der Stadt Leiden, en bij de verandering van de Regeering van 23 Oct. 1618. daar van werd ontzet; hij stierf te Leiden den 3 Junij 1628, van zijn Huwelijk of Kinderen vind men niets aangeteekend.
2. Pieter Adriaansz: Vermeer, genaamd van de Werf, van wien breeder in de bijgaande Memorie, hij werd gebooren te Leiden A°. 1529, en stierf aldaar den 5 januarij 1604, was een Zeemtouwer, Leederbereider, en naaderhand ook een Kalander, hij heeft drie Vrouwen gehadt.

Zijne eerste Vrouw, was Eva Laurens, bij welke hij drie Kinderen teelde, als: Dirk en Elisabet, die beiden jong zijn overleeden; en Adriaan, die op den 24 Febr. 1604. (in zijns Vaaders plaats) tot Veertig in de Raaden der Stadt Leiden verkooren wierd, en was aldaar Scheepen in de Jaaren 1604. 5. 6. 7. 8 & 9; en Burgermeester in 1610 & 13; zijnde teevens Ontfanger van de gemeene Landts Middelen, en stierf in 1614. naalaatende uit zijn Vrouw Duifje Oliviersdochter geteelde 12 Kinderen, van welke 6 Zoonen ongehuwd zijn overleeden, terwijl van zijne andere Kinderen, te weeten een Zoon en vijf Dochters genoegzaame aanteekeningen ontbreeken.

Zijne tweede Vrouw, was Yda van Tol, Hendriksdochter, uit welke hij geene Kinderen heeft agtergelaaten.

Zijne derde Vrouw, was Maria Duist van Voorhout, Dochter van Frans, meermaals Scheepen en ook Burgermeester der Stadt Delft, van wien in de bijleggende Memorie word gewaagd. Zij werd gebooren den 29 Sept. 1554, was zwanger van haar eerste Kind geduurende die strenge beleegering der Stadt Leiden, en stierf den 28 Maart 1624, uit welke Vrouw hij vijf Kinderen heeft verwekt, te weeten: Frans, Adriaan Pieter, Geertruid, Barbara en Clara.

3. Klaas Adriaansz: Vermeer, genaamd van dar Werf, hadt ten Wijve Empje, Jansdochter, van Koudekerk, bij welke hij ook Kinderen heeft verwekt, doch alzoo die alle vervolgens naar Hamburg zijn vertrokken, zoo is thans van dezelve hier niets meerder bekend.
4. Barbara Adriaansdochter Vermeer, genaamd van de Werf, is getrouwd met Cornelis Willemszoon van Duckenburg.
1. Frans Pieterz: Duist van de Werf, werd gebooren den 26 Dec. 1574, en dus maar 2 maanden en 23 daagen naa het ontzet der Stadt Leiden van haare strenge beleegering, en stierf den 9 Febr. 1643; hij was een Bierbrouwer, en komt ook daarom wel voor met den Naam van Frants Duist Brouwer, hij werd Veertig in de Raaden der Stadt Leiden, 29 Nov. 1616, en was Scheepen 1618, doch werd 23 Oct. 1618 bij de verandering der Regeering van die waardigheid ontzet; hij hadt ten Wijve Clementia, Willemsdochter van Assendelft, doch heeft geene Kinderen naagelaaten.
2. Adriaan Pieter Pieterszoon van de Werf, werd geboren 16 Feb. 1576, en stierf 3 Dec. 1625 ongehuwd.
3. Geertruid Pietersdochter van de Werf, werd gebooren 1580, en stierf 1626, was getrouwd mot Bartholomeus Willemsz: van Assendelft; deeze was Veertig in Raaden van Leiden, en Kerkmeester aldaar, doch werd 23 Oct. 1618 bij de verandering der Regeering van die beide posten ontzet; ze hadden geteeld eene Dochter Duifje van Assendelft, gebooren 26 April 1610, welke trouwde met Zenhout Franszoon de Bije, doch zonder Kinderen agter te laaten stierf zij 30 junij 1654.
4. Barbara Pietersdochter van de Werf, nata 1584, obiit 1601, ongehuwdt.
5. Clara Pietersdochter van de Werf, nata I Jan. 1586, obiit 4 Maart 1659, trouwde met Bartholomeus Jansz: van Assendelft, nat. 6 Jan. 1585, obiit 18 April 1658, naalaatende drie Zoons, Jan, Pieter en Adriaan, welke drie te saamen in 1661 het Marmere Monument ter Eere van hunne Grootvaader Pieter Adriaanszoon van de Werf, in de St. Pancraskerk te Leiden hebben opgerecht.
1. Jan van Assendelft, nat. 8 Julij 1620. obiit 1668; getrouwd met Catharina van Leeuwen, van Leiden, nata 1621, obiit 1708, bij welke hij naaliet een Zoon Barthout van Assendelft, nat. 21 Nov. 1659 obiit 12 Oct. 1722; hij werd Veeetig in de Raaden te Leiden 1709, was Scheepen 1713, 14, 17, 18 en 21 ; getrouwd met Margaritha van Marken, nata 8 Julij 1680, obiit 17 Dec. 1757. naalaatende 2 Dochters, d’oudtste Jacoba Catharina van Assendelft, nata in Sepr. 1708, obiit 1778, getrouwd geweest met Mr. Adriaan van Assendelft, Kleinzoon van Adriaan, Broeder van haar Grootvaader Jan van Assendelft, zoo als hier agter gemeld zal worden. De jongste deezer 2 Dochters Johanna Arnola, nata 15 Febr. 1711, als nog ongehuwd.
2. Pieter van Assendelft, nat. 1622, obiit 3 Oct. 1688, hij werd Veertig in de Raaden der Stadt Leiden 1670. was Scheepen van 1673 tot 1680, Burgermeester 1681, 82 en 84, had sessie in ’t Collegie van Gecommitteerde Raaden in ’s Haagen van Nov. 1683 en 85; trouwde met Christina van Staveren, Dochter van den Leidse Burgermeester Adriaan van Staveren, deeze hebben geen kinderen naagelaaten.
3. Adriaan van Assendelft, nat. 4 Sept. 1626. obiit 18 Dec. 1607. hij was Hoofdtman van de Schutterij te Leiden, van 1006 tot 1682. wanneer hij daar van afstand deed voor zijn Zoon, hij had: ten Vrouwe Johanna Malevesy, nata 1636, obiit 11 Feb. 1710 , en liet agter 2 Kinderen als: Clara van Assendelft, nata 1664 en obiit 1717, getrouwd met Mr. Gerard van Hoogeveen, Veertig in den Raad en Scheepen te Leiden, uit welke nog verscheiden nakoomelingen in leeven zijn; Jan van Assendelft, nat. 24 Apr. 1659, obiit 14 Aag. 1728, Hoofdtman der Schutterij te Leiden 1683; Veertig in de Raaden 1691; Scheepen 1694. 95. 97, 98. 99. 1700; 1. 2. 3, 5. 6. 8 en 9; Burgermeester 1712. 15. 18 en 19; trouwden met Beatrix van Alphen, Dochter van den Leidse Burgermeester Daniel van Alphen Simonsz: en heeft naagelaaten een Zoon en 3 Dochters, als: Adriaan, Susanna Beatrix, Geertruid Helena en Johanna Cornelia.



Adriaan van Assendelft,
nat. 1 Oct. 1691. obiit 10 Feb. 1753, werd Veertig in de Raaden te Leiden 1729, was Scheepen 1730. 1. 4. 8. 9. 42 en 43 ; Burgermeester 1746, werd bij de verandering der Regeering op 18 Oct. 1748, van die waardigheeden ontzet; heeft 2 Vrouwen gehadt, als: Maria Anna de Bije, Dochter van den Leidse Burgem. Mr. Ysbrand de Bre, obiit 21 Julij 1725, naalaatende 2 Kinderen, zijnde Jan, die ongehuwd overleeden is; en Beatrix nata 1 Sept. 1718, getrouwd met Mr. Michiel ... van Slingeland, zijnde Raad en Oud Burgermeester te Leiden, stierf 10 Jan. 1766, zijne Weduwe, een Zoon. en een Dochter die nog leeven.

Zijn Nigt Jacoba Catharina van Assendelft, Kleindogter van Jan, Broeder van zijn Grootvaader Adriaan Bartholomeusz: van Assendelft, (zoo als hier voor gemeld is) deeze was zijne tweede Vrouw bij welke hij 4 Kinderen teelden, als: Barthout Adriaan, nat. 9 Febr. 1730, werd Veertig in de Raaden 1759, was Scheepen 1765. 66. 68. 69. 71 en 73, trouwde 1759 met Maria Sara van Bodegraaven, die in Oct. 1779, zonder Kinderen stierf.

Comelis Jacob, nat. 1731, jong overleeden.

Jacoba Catharina, nata 1734, trouwde Mr. Hend. Krooswijk, en zijn beiden overleeden zonder Kinderen. — En dan nog Margaretha Jacoba, nata 1734, trouwde Mr. Pieter de Bruin, die in 1779 stierf, naalaatende een Dochter.

Susanna Beatrix van Assendelft, nata 1693, obiit Jan. 1746, trouwde Mr. Gerard de Bije, Secretaris te Leiden, van welke nog verscheide kinderen leeven.

Geertruid Helena van Assendelft, nata 1696, obiit 1772. trouwde Mr. Jacob van der Meer, Raad en Burgermeester te Leiden, uit welke nog veele leeven.

Johanna Cornelia van Assendelft, nata 1700, obiit 1770, trouwde Comelis Jacobus van der Mark, Hoofdtman der Schutterij te Leiden, uit welke nog een Zoon, die getrouwd zijnde weederöm Dochters heeft geteeld, in leeven is.

< >