Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 15-03-2024

VOETIUS, GISBERTUS

betekenis & definitie

een vermaard Nederlandsche Godgeleerde, en Vader van eenen Aanhang onder de Hervormden, naar zijnen naam genoemd, wierdt gebooren te Heusden, op den derden Maart des Jaars 1588. Zijn Vader was PAULUS VOET, gesprooten uit een oud adelijk Westfaalsch Geslagt.

Al vroeg wierdt hij, nevens zijnen broeder DIDERIK, bevolen aan het onderwijs van den Heusdensche Rector FRANCO ODULPHY, onder wiens geleide hij, zo in de kennis der Latijnsche als der Grieksche taale, zeer aanmerkelijke vorderingen maakte. Intusschen verloor hij zijnen Vader. In den Jaare 1604 begaf GISBERTUS zich na Leiden, om ’er zich in andere takken der Weetenschappen te oeffenen, voornaamelijk ook in de kennis der Godgeleerdheid; ten opzigte van welke hij, in die dagen des geschilvoerens, zich een ernstig voorstander betoonde van de leerbegrippen, die zedert door de Contraremonstranten wierden voorgestaan. VOETIUS bleef te Leiden tot in de Lente des Jaars 1611, wanneer hij tot den Predikdienst zijnde bekwaam verklaard, na zijne geboortestad te rug keerde. Kort naa zijne komst aldaar wierdt hij beroepen in het nabuurig Dorp Vlijmen, en om tevens te Engelen, een Dorp, ongeveer een uur gaans van daar gelegen, den predikdienst waar te neemen. De meeste opgezeetenen van deezen oord waren Roomschgezind; door zijnen ijver en kragt van overtuiging gelukte het hem, een goed getal daar van tot de begrippen der Hervormden over te haalen. Niet lang naa zijne komst te Vlijmen, tradt VOETIUS in het huwelijk met DELIANA VAN DIEST, die hem verscheiden kinderen baarde. Ook leedt het niet lang, of het beroep in de veel aanzienlijker Gemeente van het nabuurig Dorp Sprang wierdt hem opgedraagen. Doch hij wees het van de hande.

Zes jaaren hadt hij op de gemelde standplaats den predikdienst waargenomen, wanneer de Gemeente van Rotterdam hem tot haaren Leeraar verkoos. Hij leende daar aan het oor, en zou, waarschijnlijk, een toestemmend antwoord gegeeven hebben, ware hem niet, ten zelfden tijde, door de Gemeente in zijne Geboortestad, de zelfde aanbieding gedaan geworden. Zeventien jaaren bekleedde hij aldaar het Leeraarampt, met ongemeenen ijver, zo in het waarneemen van een drukken predikdienst, als in bijzondere en openbaare Onderwijzingen. Zelf vondt hij genoegzaamen ledigen tijd, of maakte dien te vinden, om jongelingen, in de Grieksche, Latijnsche, Hebreeuwsche taalen, en andere voorbereidende Weetenschappen, zelf in de Godgeleerdheid te onderwijzen. Veel gebruiks wierdt, daarenboven, van zijnen dienst gemaakt, staande de Godgeleerde geschillen van dien tijd, om de zaaken tot een Nationaal Sijnode voor te bereiden, waar van hij een ijverig Voorstander was. Dus was hij tegenwoordig in de Zuidhollandsche, Haagsche en Delftsche Kerkelijke Vergaderingen, dienende ter Voorbereidinge tot het befaamd Dordrechtsch Sijhode, werwaarts hij insgelijks wierdt afgevaardigd, en daar hij zes maanden vertoefde, de zaak der Contraremonstranten met geen geringen ijver behartigende.

Om zijne grondige kennis van ‘t geen in het zo evengemelde Sijnode was voorgevallen, zoude het Sijnode, ‘t welke te Gorkum vergaderde, wel gewenscht hebben, dat VOETIUS de taak op zich genonomen hadt, om eene Historie der Remonstranten te vervaardigen. Men droeg hem deeze taak op, onder toezegging van eene aanzienlijke Jaarwedde. Doch onze Godgeleerde, van de zwaarigheid deezer onderneeminge, een klaar gezigt hebbende, wist zich beleefdelijk daar van te ontslaan. Geduurende het beleg van ’s Hertogenbosch, in den Jaare 1629, bekleedde hij den post van Veldprediker, in het Leger van den Veldmaarschalk Graave WILLEM VAN NASSAU. Naa de bemagtiging dier Stad, door den gemelden Veldheer, deedt hij aanmerkelijke diensten, om de zaaken der Hervormden binnen dezelve op eene vasten voet te brengen.

Daar VOETIUS, door alle deeze verrigtingen, zeer veel naams gemaakt hadt, konde het niet uitblijven, of bij hem moest, van verscheiden kanten, aanzoek geschieden, om hem van standplaatze te doen veranderen. Doch hij wees ze allen van de hand, uitgezonderd de aanbieding der Utrechtsche Burgemeesteren, om aan het Doorluchtig School hunner Stad de Godgeleerdheid te koomen onderwijzen. In den jaare 1634 vertrok hij derwaarts, in de hoedanigheid van Hoogleraar. Twee jaaren laater, naa dat het Doorluchtig in een Hoogeschool was veranderd, deedt VOETIUS, verzeld van zijnen Zoon PAULUS, in de Zomersche Vacantie, eenen keer na Engeland, alwaar hij de meest vermaarde Geleerden van dat Koninkrijk begroette, en de beroemdste Boekerijen bezogt, als mede de twee Hoogeschoolen. Kort naa zijne wederkomst in het Vaderland, begaf hij zich na Groningen, om aldaar de waardigheid van Doctor in de Godgeleerdheid te beklimmen.

Vier jaaren hadt VOETIUS het Hoogleeraarsgestoelte bezeeten, wanneer hij, daarenboven, tot gewoonen Leeraar in de Utrechtsche Gemeente wierdt aangesteld. Thans, hoewel reeds in jaaren klimmende, bekroop hem de lust, om zich te oeffenen in de Arabische taal, daar hij de beoeffening van het Ethiopisch, Coptisch, Persisch, Turksch en Armenisch nevens voegde. Van elders zijn genoeg bekend de veel gerugts maakende geschillen, in welke VOETIUS, vooral met den vermaarden JOANNES COCCEJUS, wierdt ingewikkeld. Zij liepen, onder andere, over den Sabbath, waar omtrent VOETIUS zeer veel strengheids, weinig minder dan de Joodsche Wet, vorderde.

Onder den last van zijn veelvuldig letterblokken bezweek eindelijk, onze Godgeleerde, in het begin van de maand November des Jaars 1676, in den ouderdom van bijkans negenëntachtig jaaren. Zints zijn eerste beroep, hadt hij ruim vijfënzestig jaaren het Leeraarampt bekleed, en vierenveertig jaaren de waardigheid van Hoogleeraar. Tot op de laatste oogenblikken zijns leevens genoot hij het volkomen genot zijner zintuigen; hebbende hij, zo als getuigd wordt, nog twee uuren voor zijnen dood zonder gebruik van eenen Bril geleezen. Hij was de laatste nog leevende Nederlandsche Godgeleerde, die het Sijnode van Dordrecht hadden bijgewoond. Bij zijne Echtgenoote, die hem nog zag ten Grave daalen, met welke hij vierënzestig jaaren in den echt hadt geleefd, hadt hij zes Zoonen en vier Dochters verwekt. Vier van dezelve waren in hunne jeugd gestorven. Uit de overigen zag hij vijfëntwintig kindskinderen, en één kindskindskind. Verscheiden Werken zien van VOETIUS het licht.

Zie Oratio Funebris in Gisberti Voetinum; WITTE, Diarium; SOERMANS, Academisch Register.

< >