Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

RUIKHAVER, NIKOLAAS

betekenis & definitie

gebooren te Haarlem, volgens HOOFT, doch bij WAGENAAR, en niet te onregt, voor een Amsterdammer gehouden; Man, bij alle minnaars der Vaderlandsche Vrijheid, in gezegende naagedagtenisse, van wegen zijne medewerkende kloekmoedige poogingen, nevens die van andere Voorvegters, om het Spaansche dwangjuk van den halze te schuiven; deelgenoot in de daadelijke uitvoering van een Ontwerp, ’t welk Prins WILLEM DE I, op raad en met overleg van andere kundige Staatsmannen, hadt beraamd.

Uit ‘s Lands Geschiedenissen is bekend, hoe de gemelde Vorst, in zijne onderneemingen te Lande rampspoedig slaagende, het besluit nam, op raad, onder andere, van den Franschen Admiraal DE COLIGNI, zijn geluk te Zee te beproeven. ’t Gevolg hier van was, dat hij, aan verscheiden, zo gevlugte edelen als aan Kooplieden, Brieven van Bestellinge uitgaf, om ter vrijbuit, op de vijandlijke Schepen, te mogen vaaren.

Op het Artikel WATERGEUZEN, naam, welke hun, zedert, aanhing, zullen we daar van breeder verslag doen, NIKOLAAS RUIKHAVER, die, als Koopman, een eigen Schip voerde, was een van de zulken, die, in gemelde hoedanigheid, zich in ’s Prinsen dienst begaven.

Het eerste bedrijf, tot afbreuke van ’s Lands vijand, welk wij van hem vermeld vinden, was, dat hij, nevens eenen JAN JANSZOON VAN DER NYENBURG, in de maand November des Jaars 1570, zich meester maakte van het Marktschip, welk van 's Hertogenbosch op Antwerpen voer. Grootlijks diende deeze bemagtiging ter aanmoediginge tot verdere onderneemingen. Want, behalven een aanmerkelijken voorraad van allerlei Koopgoederen, vonden zij, in het Schip, eenen buit van vijfenveertighonderd Rijksdaalders aan gereede penningen: eene aanzienlijke somme in dien tijd, in vergelijking van den tegenwoordigen.

Zints' dien tijd was hij op zich zelven de uitvoerder, of hadt, nevens anderen, de hand in de herhaalde aanslagen op de Spanjaards of Spaanschgezinden, die als tot zo veele voorspellen dienden der toekoomende roemrugtige bedrijven van der slaavernije moede geworden Nederlanders. Dus, ’t geen hem tot onvergankelijke eere verstrekt, vindt men zijnen naam genoemd, onder de Helden, die gezegd mogen worden, het ijs gebroken en den weg gebaand te hebben, tot herstel van Vrijheden en Voorregten, door de befaamde bemagtiging van de Stad den Briel, in den Jaare 1572. Op het Artikel van die Stad, kan de Leezer een berigt, wegens het zonderling en heilspellend voorval, vinden.

’s Mans edele inborst, fraaie hoedanigheden en beproefde dapperheid deeden RUIKHAVER, van dien tijd af, meer en meer ’s Prinsen gunst verwerven. Verheven tot den post van Kolonel of Hopman, bediende men zich van hem tot onderneemingen, in welke kunde en vertrouwen noodig waren. Naa de bemagtiging van den Briel, hadden verscheiden Hollandsche Steden voor ORANJE de poorten geopend; doch waren, kort daar naa, door de Spanjaards wederom bemagtigd, of wierden door dezelve met een beleg gedreigd. Het eerste was het lot van Haarlem; het ander hing Alkmaar boven ’t hoofd, ’t welk zich wel voor den Prinse verklaard, doch tot nog toe geweigerd hadt, bezetting te ontvangen. Om de Stad te bezetten, werwaarts Don FREDERIK, Zoon van den Hertog VAN ALVA, eene aanzienlijke bende hadt afgevaardigd, hadt Zijne Doorluchtigheid bevel gegeeven aan Jonkheere JAKOB KABELJAAUW, om zich, met zijne benden, bij Heiloo en Egmond neer te slaan. Over eene dier benden voerde RUIKHAVER het bevel.

Het naderen van den Spanjaard deedt KABELJAAUW insgelijks aanrukken, en voorts eischen om binnen gelaaten te worden. Eindelijk verkreeg hij verlof, om binnen de Stad te koomen, tot het houden van een mondgesprek met de Wethouderschap. Hopman RUIKHAVER verzelde hem, nevens eenige andere Bevelhebbers. Lang hadt men reeds getwist, over het al of niet binnen laaten van Staatsche Knegten, wanneer RUIKHAVER, door een schielijken uitval, het geding besliste. Bezeffende het gevaar, welk ’er thans in zammelen en draaien stak, borst hij gramstoorig uit: ‘t Was thans geen tijd, om lang over ten besluit te kaauwen: kort woest men antwoorden, aan of af.

Dit woord hadt klem bij den Burgemeester FLORIS VAN TEILINGEN. Verklaard hebbende, gezind te zijn om met den Prins en de Burgers te leeven en te sterven, treedt hij, verzeld van RUIKHAVER, ten Stadhuize af, door de zamengevloeide Burgers, en streeven zij te gader na de Friesche Poort, welke de Burgemeester liet open staan, en voorts de Nassausche benden daar binnen trekken. Niet lang vertoefden ’er de Soldaaten. Met RUIKHAVER en andere Bevelhebbers aan het hoofd, snellen ze straks de Kennemerpoort uit, en verjaagen den vijand uit de Voorstad, daar dezelve reeds hadt post gevat.

Eene voornaame oorzaak was aldus RUIKHAVER van de bezettinge, en wijders van het behoud van Alkmaar, voor deeze reize. Maar hoe groot moet niet de spijt, hoe grievende het hartenleed diens Vrijheidijveraars geweest zijn, toen hij, zedert, met zijne bende elders heenen getrokken, ten tijde van het hervatte beleg door SONOY, Stadhouder van Noordholland, der Stad tot hulpe gezonden, van wegen het verlies van eenen Schans, niet konde doorbooren!

’t Kon niet uitblijven, of RUIKHAVER moest, om deeze en soortgelijke verrigtingen, zich den haat en de vervolgingen van den Hertog VAN ALVA op den halze laaden. 't Was in gevolge hier van, dat reeds in de maand Maij des voorgaanden Jaars 1572, op uitdrukkelijk bevel des Hertogs, te Amsterdam was ingedaagd, om voorts zich voor den Raad der Beroerten te koomen verantwoorden, NIKOLAAS RUIKHAVER, nevens verscheiden andere Scheepsoversten en Bevelhebbers. Des lots, welk het hunne zou geworden zijn, bewust, indien zij zich daar gesteld hadden, wagtte zich RUIKHAVER, nevens de anderen, zorgvuldig om voor den Raad der Beroerten te verschijnen. ’t Gevolg was, dat hij, nevens de overigen, gebannen, en met verbeurdverklaaring van goederen wierdt gestraft. De verovering van het ’s Hertogenbosscher Marktschip, daar wij boven van gewaagden, was een bedrijf, welk hun allen wierdt te last geleid; doch aan zommigen, en onder deeze wierdt RUIKHAVER bij naame genoemd, dat zij Kapiteins of medehelpers geweest waren op de Oorlogschepen, welke de Prins VAN ORANJE, onder bevel van zijnen broeder, Graave LODEWYK VAN NASSAU, te Rochelle hadt doen verzamelen, om de schepen en onderzaaten van zijne Majesteit, den Koning van Spanje, te overvallen en te beschadigen.

Verre van zijnen moed neder te slaan, deedt veeleer het gestreeken Banvonnis RUIKHAVERS ijvervuur nog meer ontbranden. Voor den spijt, bij hem geleeden, in de teleurstelling om het Ontzet van Alkmaar te bevorderen, bezorgde hij zich, eerlang, eene rijklijke vergoeding. Bekend is de Scheepstrijd, in de maand September des Jaars 1573, tusschen de Noordhollandsche Vloot en die van den Spaanschen Admiraal, Graave VAN BOSSU, op de Zuiderzee voorgevallen. RUIKHAVER hadt, met eene bende Soldaaten, zich begeeven aan boord van den Staatschen Admiraal KORNELIS DIRKSZOON VAN MONNIKENDAM. Nevens eenige anderen hadt deeze de opgemelde Graaf aan boord geklampt. Met zeer korte, en naauwlijks noemenswaardige tusschenpoozen, duurde het gevegt achtentwintig uuren, en hadt BOSSU, op veertien of vijftien man na, al zijn volk verlooren, wanneer hij zich genoodzaakt vondt, in onderhandeling te treeden.

Nevens den Admiraal KORNELIS DIRKSZOON en de Geweldigen Provoost JOACHIM NIEUWVINK, genoot RUIKHAVER de eere, dat de Graaf VAN BOSSU zich aan hem overgaf; bedingende, boven lijfsbehoudenis voor alle de zijnen, voor zich zelven, daarenboven, eene graaflijke Gevangenis. Te grootmoedig van aart, te gevoelig voor de betoonde dapperheid, was onze Hopman, zo wel als de anderen, dan dat zij dit bedingst niet zouden inwilligen.

Hoe veel aandeels RUIKHAVER gehad hebbe, om den vijand op te houden, geduurende het beleg van Leiden, in den Jaare 1574, vinden wij niet opgetekend; dit wel, dat bij den ingezeetenen van ’s Graavenhage, omtrent dien tijd, een zeer gewigtigen dienst deedt. Hij lag met zijn Vaandel aan de Geestbrug. Don Louis GAËTAN na het vlek zoekende door te dringen, trok hij denzelven te gemoet, en hieldt hem zo lang op, met schermutzelen, dat de Haagenaars den tijd hadden, met hunne meeste en kostbaarste tilbaare haave, na Delft te vlugten.

Dreigende was het gevaar, en bijkans wonderdaadig de ontkooming uit hetzelve, van onzen RUIKHAVER, in de maand November des straks genoemden jaars. Te weeten, Prins WILLEM DE I hadt thans aan zijne koorde een eedgespan binnen Antwerpen, om de Stad, thans bezet bij Don LOUIS DE REQUESENS, in zijne handen te leveren. MARTEN NEYEN, gezwooren Klerk en Griffier van de Rekenkamer, Vader van den vermaarden Pater JAN NEYEN, die, in den Jaare 1609, het Bestand tusschen Spanje en de Algemeene Staaten hielp bemiddelen, was aan ’t hoofd der zamenverbondenen. In 't geheim des Ontwerps bevondt zich insgelijks Meester WILLEM MARTINI, Griffier der Stad. Het vertrouwen, welk zijne Doorluchtigheid in RUIKHAVER stelde, was de reden dat dezelve hem na Antwerpen, heimelijk, hadt gezonden, te gader met JOSUA VAN ALVERINGEN, Heer van Hofweegen, ten einde om, indien het plan gelukte, bekwaame aan- en uitvoerders bij de hand te hebben.

Men weet, hoe de aanslag mislukte, en eenige handdaadigen, door pijn en folteringen, genoopt wierden tot de bekentenisse van den grooten aanhang van vreemdelingen, hier en daar, bij de burgers, in de Stad verschoolen, welke, zo dra men een open zag, tot de volvoeringe de hand zouden leenen. Om deeze uit te vosschen, ontving de Wethouderschap bevel tot eene algemeene huiszoeking, te beginnen aan die van de Wet, op dat ’er de Gemeente zich te minder aan belgen zoude.

MARTINI, gelijk boven gezegd is, hoewel op hem, tot nog toe, geen vermoeden viel, wist van ’t geheim der zamenzweeringe. Zelf hadt hij, ten zijnen huize, geherbergd, onzen RUIKHAVER, nevens den Heer VAN HOFWEEGEN. Het straks gemelde gebod was der Wethouderschap niet aangekondigd, of MARTINI spoedde zich na huis, om die zijner huisvrouwe aan te kondigen, en bestelling te maaken tot verschuilinge van zijne veege Gasten. Geweldig ontzette, in ’t eerst, van deeze maare Mevrouw MARTINI, door mededogen met haare landgenooten, als zijnde zij eene Hollandsche Vrouw, dogter van den Heere VAN KALSLAGEN. Ylings wederom moed scheppende, rukt de kloekmoedige Vrouw eenen Kastafel open, de papieren, welke haar man daar in bewaarde, ’er uit, en werpt die in eene kist daar onder. Straks beveelt ze RUIKHAVER en HOFWEEGEN zich in de Kas te begeeven. ’t Werk was naauwlijks verrigt, of de huiszoekers koomen binnen treeden.

Naa het ruigste doorzien, en geen vermoeden omtrent de Tafelkas te hebben opgevat, treeden ze met MARTINI in overleg, wegens het doen eener Afkondiginge ter uitlokkinge van aanbrengers der eedverwanten, door de belofte van groote belooningen. De boven genoemde Tafel, welke RUIKHAVER en HOFWEEGEN verbergde, diende tot Leezenaar om het Ontwerp te stellen; en wierden zij bij naamen daar in genoemd. „Men peinze nu,” schrijft HOOFT, „hoe hun te moede moght zijn, dien ’t minste gewagh van reppen, kuchen, oft niezen, een’ doodtsnik was, en hoe wijdt dusdanigh bestaan alle soorten van aanslaaghen, in akelijkheit en gevaar te booven gaat.”

Een gruwelijk bedrijf, uit diepgaanden angst gebooren, ware bijkans het gevolg geweest van deeze zonderlinge behoudenisse. Nevens de twee anderen, hadt ook de genoemde MARTEN NEYEN in ‘t huis des Griffiers eene schuilplaats gezogt, en in een gat van den Schoorsteen die gevonden. De huiszoekers waren niet vertrokken, en RUIKHAVER met HOFWEEGEN uit hunne opsluiting gekroopen, of ze traden in overleg, met eene zagte stemme, wat men met NEYEN zou beginnen. Te laage gedagten hadden ze van zijne kloekmoedigheid, dan dat ze hen ’t verbergen van zijnen angst vertrouwden, en dat hij, ter pijniginge gebragt, zijne medestanders niet zou rugtbaar maaken. Naa lang beraad, viel het schrikwekkend besluit, MARTEN NEVEN in een Kelder te doen daalen, aldaar af te maaken, en onder de aarde te stoppen. Met een vordert men den elendigen uit den Schoorsteen, en biedt hem veiliger schuilhoek aan.

Doch deeze weigert zich derwaarts te begeeven; voor reden geevende, dat hij hun opzet wist, als die hun gesprek beluisterd hadt. Tevens spreekt hij Mannentaal en verzekert hun van zijne en zijner vrienden veiligheid, indien ze hem slegts, in vermomd gewaat, bezorgden in het huis van zekeren Broodbakker, welken hij noemde. Dit hadt klem, en deedt het boos ontwerp ter zijde stellen.

Het laatste bedrijf van RUIKHAVER, behalven dat hij, in de Jaaren 1575 en 1576, zo lang hem doenlijk was, Zierikzee hadt helpen verdeedigen, was zijn aanslag op Amsterdam, in den Jaare 1577. Te gader met den Kolonel HERMAN HELLING voerde hij daar over het hoofdbewind. Het beloop en de uitslag diens voorvals is uit de Geschiedenissen dier Stad bekend. Wat RUIKHAVER betreft, tekenen wij hier alleenlijk aan, dat, bij ’t keeren van den kans ten nadeele des toelegs, hij geweeken zijnde in zeker huis, op de hoogte van de Oude Haarlemmer Sluis, aldaar betrapt wierdt door zekeren iemand, welke hem een bijzonderen haat toedroeg, en straks daar op, niettegenstaande hem groot losgeld wierdt aangebooden, den Hopman, in koelen bloede, vermoordde.

< >