Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 09-12-2022

Pauw, Adriaan Ridder, Heer van Heemstede

betekenis & definitie

ADRIAAN PAUW, Ridder, Heer van Heemstede, Zoon van den Amsterdamschen Burgemeester, en Kleinzoon van den straks geschetsten ADRIAAN PAUW, wierdt gebooren te Amsterdam, in of omtrent het laar 1585. Reeds op zijn zesentwintigste jaar, bekwam hij den gewigtigen post van Pensionaris zijner Geboortestad. Geduurende de Nederlandsche Kerkgeschillen, althans ten tijde van het Dordrechtsche Sijnode, moet hij de zijde der Contraremonstranten gehouden hebben. Dit is zeker, dat wanneer, naa de veroordeeling der Remonstranten, eenige Bezorgers van 't Leidsche Hoogeschool, als dezelven te zeer toegedaan, van hunne posten verlaaten wierden, de Heer PAUW eene plaats der afgezette Heeren vervulde. Als zodanig hadt bij mede de hand in de afzetting van GERARDUS JOANNES VOSSIUS en KASPAR BARLAEUS, Regent en Onder-Regent van het Theologische Kollegie te Leiden, als welken insgelijks de naam van Remonstrantsgezindheid aanhing.

In de Jaare 1621 en 1624 was telkens de Heer PAUW lid van een Buitengewoon Gezantschap in Frankrijk. In de zelfde hoedanigheid vertrok hij, in den Jaare 1628, na Engeland. Geene kleine eere leide hij in met deeze bezendingen, vooral na 't eerstgenoemde Koninkrijk. De gewigtige post van Raadpensionaris van Holland wierdt op den twaalfden April des Jaars 1631 aan hem opgedraagen, voor den tijd van vijf jaaren. Hoewel hij dus zijne bestendige woonplaats buiten Amsterdam moest neemen, bekwam hij, egter, van Burgemeesteren der Stad eene schriftlijke belofte, volgens welke hij zelve het Poorterschap behouden, en zijne kinderen voor gebooren Poorters zouden erkend worden.

Eene bijzonderheid, den Heer PAUW betreffende, kunnen wij niet nalaaten, hier te melden; zij dient om licht te verspreiden over 's Mans karakter en denkwijze. Bekend zijn de beweegingen, ontstaan ter gelegenheid van het bekende Treurspel van JOOST VAN DEN VONDEL, Palamedes genaamd. Veelen wilden dat hij geregtelijk deswegen zou vervolgd worden. PAUW was een van deeze; hij hadt den Prokureur-Generaal aangeraaden, hem in 's Hage in regten te betrekken. Hij sprak hier over, onder andere, ook met den Schepen ANDRIES BICKER; die hem, egter, moedig wederstondt, zeggende: “Als men onze burgers naar den Haag zal voeren, wat hebben wij dan hier te doen?”

's Lands Staaten, in den Jaare 1634, beslooten hebbende tot een Gezantschap aan LODEWYK DEN XIII, om dien Vorst tot eene Vredebreuk met Spanje te beweegen, ontving de Heer PAUW, nevens den Heer JOAN DE KNUIT, vertoonende den eersten Edele van Zeeland, dien volwigtigen last, hoewel tegen den zin van Holland, met naame ook van Amsterdam. Doch de Raadpensionaris, zo wel als de andere, hadt het oor van Prinse FREDRIK HENRIK, en hier door op de tegenkanting gezegevierd. Hij vertrok in den aanvang des Jaars 1635, en hadt de voornaame hand in het tot stand brengen van het lang gezogte Verbond. In het uitzigt op de hoog opgegeevene voordeelen, wierden evenwel de hoofdrijvers daar van te leur gesteld.

Naa het sluiten van het Verdrag, 't welk door den Heer DE KNUIT herwaarts wierdt overgebragt, vertoefde de Heer PAUW nog eenigen tijd aan 't Fransche Hof, op besluit der Staaten, in de hoedanigheid van buitengewoon Gezant, alzo de gewoonlijke Gezant onlangs overleeden, en deszelfs plaats nog niet vervuld was. Geduurende zijn verblijf ten Franschen Hove, liep, in Holland, voor zijnen goeden naam een zeer nadeelig gerugt; door geschenken, fluisterde men elkander in 't oor, zou hij zich hebben laaten overhaalen, om de belangen van Koning LODEWYK ijveriger ter harte te neemen, dan met den dienst van zijn Vaderland bestaanbaar was. Daarenboven zagen veelen, in Holland, met scheele oogen aan, het hoog gezag en den invloed, op zaaken van Regeeringe, welke hij, door zijn Ampt, zich hadt weeten aan te maatigen. De vijf jaaren, voor welke het Raadpensionarisschap hem was opgedraagen, liepen vast ten einde. Om de straks gemelde reden arbeidden veelen, dat zijn last, gelijk gemeenlijk plaats heeft, niet vernieuwd wierdt. Volgens een uitdrukkelijk Staatsbesluit stondt het wederkeeren niet vrij aan de Gezanten, zonder daar toe verlof te hebben bekoomen. Bij brief op brief hieldt hij daar om aan, en wierdt zijn aanzoek door Amsterdam ondersteund. Doch zijne partijen wisten te bewerken, dat zijne herroeping telkens verschooven wierdt. Prins FREDRIK HENRIK, hoewel, voor 't overige, een Vriend van den Ambassadeur, rekte deszelfs uitlandigheid, voorgeevende dat men hem in Frankrijk noodig hadt. Te scherpziende was PAUW om niet te bemerken, dat onder dit alles, als de waare reden, verborgen lag, een ontwerp om hem van zijn Raadpensionarisampt te verlaaten. Om derhalven aan de eere te blijven, besloot hij zelve voor zijn Ampt te bedanken; dit geschiedde in de

maand Maart des Jaars 1636. Men vatte hem bij zijn woord, nam de bedanking aan, en zondt hem voorts verlof, om herwaarts te mogen wederkeeren. Niet vroeger, egter, dan in den Naazomer des Jaars keerde de Heer PAUW in Holland te rug.

Hoewel dus met het misnoegen van zommigen belaaden, wierdt daarom de Heer PAUW niet buiten het bewind gehouden. Naa zijne wederkomst uit Frankrijk bekleedde hij den aanzienlijken post van Eersten Voorzittenden Raad en Rekenmeester van de Graaflijkheids Domeinen, en hadt, daarenboven, als gewoonlijke Afgevaardigde, zitting in de Vergadering der Algemeene Staaten. Een blijk van 't vertrouwen, welk die van Holland in hem stelden, zag men in den Jaare 1646, ter gelegenheid der aangevangene Onderhandelinge met Spanje, bij welke hij, als Gemagtigde van zijn Gewest, op de vermaarde bijeenkomst te Munster tegenwoordig was. Merkelijk aandeel hadt hij aldaar in het bewerken van den Vrede met Spanje, tot groot ongenoegen der Fransche Gemagtigden, die de onderhandeling zogten te rekken, en hem beschuldigden, dat hij, door een geschenk van honderdduizend Kroonen, zich hadt laaten overhaalen tot het sluiten van een spoedig verdrag met den Spaanschen Koning.

Het ongelukkig lot, welk, in den Jaare 1648, KAREL DEN I, Koning van Engeland, dreigde, bragt hem derwaarts, te gader met den gewoonlijken Staatschen Gezant JOACHIMI. Hun last hieldt in, zo wel bij het Hoogerhuis als bij dat der Gemeenten aan te houden, om het leeven van den ongelukkigen Vorst te spaaren. Zij hadden gehoor, 's daags voordat het doodvonnis wierdt uitsprooken, en dus te laat om hunne redenen behoorlijken ingang te doen vinden.

Intusschen hadt de gewigtige dienst, den Lande beweezen, in het kragtdaadig bevorderen van den Munsterschen Vrede, ijveriger dan iemand zijner Medeafgevaardigden, verscheiden voornaame Leden van Holland met den Heer PAUW wederom bevredigd. Een blijk daar van vernam men in den Jaare 1651. De Heer JAKOB KATS, voorheen zijn Opvolger in het Raadpensionarisschap, thans zijn Ampt hebbende nedergeleid, wierdt de Heer PAUW verzogt, andermaal dien post te willen aanvaarden. Met moeite liet hij zich daar toe overhaalen. Eer hij den Eed afleide, bedong hij dat hem de volgende voorwaarden zouden worden ingewilligd: “Van zijne bedrijven zou hij aan niemand, dan aan de Staaten van Holland en Westfriesland, rekenschap verschuldigd zijn; nimmer voor gedelegeerde of bijzonderlijk gemagtigde Regters teregt gesteld worden; de Privilegien des Lands, bijzonder die van Amsterdam, behouden; Brieven van Bescherminge en Schadelooshoudinge verwerven van de Staaten, en eindelijk ontslagen zijn van buitenlandsche diensten.” Het lot van zijnen Voorzaat, 's Lands Advokaat VAN OLDENBARNEVELD, lag den Heere PAUW in 't geheugen, en zogt hij, door deeze bedingsten, zich daar tegen te beveiligen. Terwijl men nog raadpleegde over den gedaanen eisch, leide de Raadpensionaris den Eed af, op den vierden October des Jaars 1651. In 't volgende jaar vertrok hij, als Buitengewoon Gezant, na Engeland, om den Admiraal TROMP te zuiveren van de beschuldiginge, als of hij de eerste aanlegger zou geweest zijn van de vijandlijkheden, tusschen hem en den Engelschen Admiraal ROBERT BLAKE voorgevallen. Doch hij slaagde niet naar wensch in 't oogmerk zijner bezendige. Op zijne te rug reize ontmoette PAUW, nevens de andere Staatsche Gezanten, op de hoogte van 't Zeeuwsche Eiland Schouwen, den Admiraal TROMP; deeze opende hun zijnen last, eenige dagen te vooren van 's Lands Staaten bekoomen, om de Engelsche Vloot aan te tasten, en alle mogelijke afbreuk te doen. Zo wel als de overigen, spoorde de Raadpensionaris den Luitenant-Admiraal aan, om zijnen last te volvoeren. Dit niettegendaande verspreide zich eerlang het gerugt, als of de Heer PAUW den Vlootvoogd het aantasten van de Engelschen hadt zoeken te ontraaden. Zo veel ingangs vondt deeze aantijging bij 't gemeen, en bragt den Raadpensionaris in zulk eenen geweldigen haat, dat zijn Huis in 's Graavenhage, als mede zijn Slot te Heemstede, met plondering gedreigd wierdt. De Staaten van Holland behoedden hunnen Staatsdienaar tegen den gedugten ramp, door het doen van eene Afkondiging, bij welke zij hem van den aangewreeven blaam zuiverden, en in hunne bijzondere bescherming namen. Niet lang leefde de Heer PAUW naa dien tijd; hij overleedt op den eenentwintigsten Februarij des Jaars 1653, het achtenzestigste zijns Ouderdoms. WICQUEFORT getuigt van hem, dat hij een Man van beleid en oordeel was, doch zekere boerschheid en kaarigheid over zich hadt, die hem tot handelingen met Vreemde Staatsdienaars niet zeer bekwaam maakte.

< >