Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 24-11-2022

HERTOG OF HERTOGHE, JOHAN DE

betekenis & definitie

JOHAN DE HERTOG OF HERTOGHE, HEER VAN Valkenburg, Zoon van WILLEM DE HERTOGHE, GESPROoten uit een bekend en niet onaanzienlijk Nederlandsch Geslagt. Hij wierdt aan het Hof van Prinse MAURITS OPGEVOed, en door denzelven met eene Kompagnie voetknegten begiftigd.

In den Jaare 1629, deedt hij, met Prinse FREDERIK HENRIK EN EMANUEL VAN Portugal, eene reize na Oranje. CRONSET, DIE THans aldaar het bewind voerde, alzo hij, met Spanje, heimelijk verstand hieldt, wierdt van zijne bediening verlaaten, en dezelve aan den Portugeeschen Prinse opgedraagen. Nogthans voerde hij ’er alleen den tijtel van; misschien omdat hij tot de Gezinte der Roomschgezinden behoord, of omdat men, wegens zijne jeugd en onervarenheid, een zo gewigtig ampt hem niet vertrouwde; zeker is het, dat DE HERTOGHE ALLES uitvoerde. Behalven de verzorging der vestingwerken in het Prinsdom, maakte hij, ginds en elders, nog verscheiden andere zeer heilzaame schikkingen.Omtrent deezen tijd was het Bevelhebberschap over de Stad Nieuwmegen en eene plaats in den Krijgsraad open gevallen. Na beiden stondt DE HERTOGHE. HET EEN en ander wierdt hem geweigerd. Hier uit, wil men, vatte hij een zo hevig misnoegen op, dat hij het oor leende aan eenige Fransche Staatsdienaaren, die bij hem aanzoek deeden, om met hunnen Meester zamen te spannen, in deszelfs ontwerp ter onderdrukkinge van de Hervormden. Wijders werdt aan DE HERTOGHE TEN LASte geleid, dat hij de kwistzucht van den Prinse van Portugal voedde, door denzelven telkens van penningen te voorzien. Hij bereikte hier mede zijn oogmerk, dat, naamelijk, de Prins opontbooden, en de Landvoogdij aan hem alleen wierdt opgedraagen.

Eenigen tijd daar naa deedt hij eenen keer na Holland, om van Prinse MAURITS BEVESTiging in zijn aanzien en bediening te verwerven. JAKOB DE LA PISE, EEN Der oudste Staatsbedienden in het Prinsdom Oranje, volgde hem, en gaf den Prinse opening van alle geheimen. Evenwel wierdt DE HERTOGHE IN ZIJnen stand bevestigd, voor den tijd van drie jaaren, en zedert, naa het overlijden van zijne Hoogheid, door FREDERIK HENRIK. VEELEN, zo hier te Lande als elders, verwonderden zich daar over, vermids, door het Parlement van Oranje, zwaare klagten wierden ingebragt, over de willekeurige handelingen van zekeren Aanhang, aan welks hoofd DE HERTOGHE ZICH Bevondt. Men zondt wel, van ‘s Prinsen wegen, eenige Afgevaardigden na Oranje, tot het doen van onderzoek; doch hij weigerde dezelve op het Slot toe te laaten. Wijders maakte hij zich derwijze gehaat, in zijne Landvoogdij, door overdaadige pragt en wellust, en door het voeden en stijven der binnenlandsche onlusten, dat de Landzaaten, hun misnoegen niet kunnende verbergen, aan Prinse FREDERIK HENRIK VERZEKErde berigten deeden toekoomen, dat DE HERTOGHE, BIJ DE Kroone van Engeland en Spanje, ja zelfs bij den Pauslijken Nuncius en elders, bescherming hadt gezogt, en, ’t geen nog verder ging, dat hij, met Frankrijk, in onderhandelinge was, over de overgifte van ’t Kasteel van Oranje, voor eene somme van honderdduizend Rijksdaalders, met behoud van de Slotvoogdijschap voor hem zelven, en erflijk in zijn geslagt. Met dit alles onttrok Prins FREDERIK HENRIK HEM ZIJne gunst niet, maar vermaande hem alleenlijk, in herhaalde brieven, tot getrouwheid.

’t Zij uit grond van eenigen agterdogt, of uit andere beweegoorzaaken, zijne Hoogheid, om het bestuur uit DE HERTOGHE’S HANDEN te brengen, ontboodt hem herwaarts, met aanbieding van het Stadhouderschap over Noordholland. Doch dit bereikte geen doel. DE HERTOGHE WEIGERDe voluit, den Stadhouder, hem, van ’s Prinsen wegen, toegezonden, te ontvangen, begon zeer kwalijk van zijne Hoogheid te spreeken, en wanneer, ter gelegenheid der veroveringe van ‘s Hertogenbosch door dezelve, eenige inwooners van Oranje vreugde bedreeven, deedt hij dezelven de Stad ruimen.

Eindelijk wierdt Prins FREDERIK HENRIK TE RAADe, sterker maatregels in ’t werk te stellen. Doch dit, van wegens den listigen aart van DE HERTOGHE, EN ’T Gezag, welk hij zich hadt aangemaatigd, moest met overleg geschieden. Zeker DE KNUYT, HEIMELIjk in de Stad gekoomen, onder voorwendzel van Volk te werven tot den Italiaanschen Oorlog, vervoegde zich bij den Gouverneur, en beloofde hem honderdduizend Guldens, nevens de Slotvoogdijschap voor zijn geheele leeven. Doch vermids DE HERTOGHE AANDRONg op het erflijk bezit daar van in zijn geslagt, en in gevalle het aan een ander overging, de Vestingwerken moesten geslegt worden, vertrok DE KUYT, ONDER Voorwendzel van nieuwen last te gaan haalen, en naa tien dagen te zullen wederkeeren. In dien tusschentijd hadt DE KUYT, HEIMELijk, eenige Soldaaten in de Stad weeten te brengen. Zommigen, die het met DE HERTOGHE HIELDEN, gaven hem hier van wel berigt; doch hij weigerde, daar aan geloof te geeven.

Op zekeren tijd, als hij zich ten huize van DE LA PISE BEVONDT, wierdt hij, door het Volk van DE KNUYT, AANGEVAllen, gewond en in verzekeringe genomen; maar konde, tot nog toe, niet bewoogen worden, om het Kasteel over te geeven. Ten laatste zijn einde voelende naderen, ingevolge der bekoomene wonden, besloot hij tot de overgave, en deedt het bevel daar toe, door zijne huisvrouwe, ondertekenen. Doch hij stierf, eer nog dit bevel wierdt uitgevoerd.

< >