geboren te Amersfoort, in ’t jaar 1531, Heer van Vliet en Kapelle, was een groot Rechtsgeleerde en voornaam Staatkundige. Na dat hij zig te Parijs en elders, in de Rechten geoefend, en eenige jaaren als Advocaat gepleit had, werd hij, in het jaar 1568, Pensionaris der Stad Leiden, en, wegens zijne bekwaamheid, tot de gewigtigste Staatszaaken gebruikt, zo in het doen van bezendingen, als in de handelingen met ORANJE, wiens vertrouwde en gemeenzaame vriend hij was.
Gewigtiger werden zijne bezigheden, toen hij, in het jaar 1572, Advocaat van Holland werd; welk ampt hij, tot na den dood van Prinse WILLEM DEN EERSTEN, met allen lof bekleed heeft. Kort daarop in (1584) verzocht hij zijn ontslag, voorgeevende te onvreden te zijn over de bekrompenheid van zijne Instructie en wedde; maar men vermoed dat zijne t’ onvredenheid eenen anderen oorsprong had. Mogelijk had hij zig al te sterk beijverd, om PRINS WILLEM tot de Graafljkheid bevorderd te zien. Na ontslag van zijn ampt, kreeg BUIS te Utrecht zitting in den Raad van Staate. In die waardigheid was hij één der Gemagtigden, om de opdragt van ’s Lands heerschappij aan Engeland te doen. Maar het ging te Utrecht op verre na niet naar zijnen zin. LEICESTER, die hem tot Raad van Staate benoemd had, wilde hem daarenboven het ampt van Commis over de geldmiddelen opdraagen, dat hij weigerde te aanvaarden. Waartoe LEICESTER in staat was de Gemeente van Utrecht te brengen, bleek in het jaar 1586: want, na dat deze verraderlijke Landvoogd, op den 19den van de maand Julij, verzeld van den Raad van Staate en van dien van de geldmiddelen, naar den Haag vertrokken, en naauwlijks de poort uit was, had zekere JAQUES OE POTTER, een Vlaminger, toen Schepen aldaar, met en benevens THOMAS WEBBES, Commis van LEICESTER, de domheid, van de Burger-Hoplieden, die zij bijeen hadden doen komen, te verzoeken, het gevangen neemen van den Heer BUIS, ’t welk, zeiden zij, hun door den,Landvoogd geboden was. De Hoplieden gingen, zonder schriftelijk bewijs te vorderen, naar de wooning van een Oud-Burgemeester, alwaar BUIS zig onthield, drongen met veel gewelds in zijne slaapkamer, deeden hem opstaan, verzegelden zijne papieren in een koffer, en bragten dezelve eerst naar hunne kamer, en daarna naar het Hof. De Heer BUIS, dus onwaardiglijk behandeld, werd eerst in de Schutterskamer, en drie of vier uuren daarna naar de Stads Wijnkelder gebragt, alwaar hij, tot den 15den Augustus, door de Burgers bewaakt, voorts naar de Gevangenis, en vandaar naar den huize Haazenberg gebragt werd, alwaar hij zat tot den agtsten November, wanneer hem vergund werd, zijn verblijf op den Plompetoren te neemen, onder borgtocht van vijf-en-twintig duizend guldens, zo hij ontvluchtte. Schoon men hem alle aanspraak, ja zelfs het gebruik van pen en inkt ontzeide, wist men, echter, bijna niets tot zijn bezwaar intebrengen. Wat moeite zijne vrienden, en de Staaten van Holland, ook deeden,om zijn ontslag te bewerken, alles was vruchtloos.
Om den ijver, die in Holland ten zijnen voordeele betoond werd, vond LEICESTER raadzaam, te ontkennen dat hij last tot de gevangenneming gegeeven had, zoekende wijders niets ernstiger, dan om den tijd, van hem recht te verschaffen, meer en meer uittestellen. Dus zat BUIS tot in den aanvang van 1587, wanneer de Onderschout hem, op aanschrijving der Algemeene Staaten, (bij wien hij borg van vijf-en twintig duizend guldens getekend, en verzekerd had, dat hij, des vermaand zijnde, in rechten verschijnen zou,) ter sluik ontsloeg. Dit zijn ongeval werd toegeschreeven aan den haat, welken REINGOUD hem toedroeg, en die LESCESTER, aan wien hij zelfs al te veel had toegegeeven, tegen hem opgestookt had. Hoe verbitterd deze tegen BUIS was, bleek toen hij de Gezanten der Staaten toebeet, dat zij Buis, die de galg verdiend had, geslaakt en wederom in den Raad van Staate getrokken hadden; waarop de Gezanten, in tegenwoordigheid der Koninginne, antwoordden, dat zijne Doorluchtigheid, Buis nimmer had willen doen te regt stellen. De Graaf herhaalde: dat ’s valsch, ik heb Buis Rechters gegeeven. Dit was waar: want LEICESTER had, slechts even voor dat BUIS ontkwam, eenigen uit den Raad van Staate, wegens Utrecht, als zijne Rechters gemagtigd.
BUIS had, in Holland, voorheen, de hoogde ampten bekleed. Als Advocaat van die Provintie, was hij Groot-Zegelbewaarder, President in de Vergadering van Holland en Zeeland, in naame des Prinsen VAN ORANJE, Raad van Graave JAN VAN NASSAU, en Curator van ’s Lands Hooge Schoole te Leiden. Hij overleed op zijn huis te Vliet, dat hij, in het jaar 1592, gekocht had, zijnde gelegen tusschen Ysselstein en Vianen, in het jaar 1594. Hij heeft geschreven Spitsvinnigheden van ‘t recht, verdeeld in zeven boeken; Aanmerklijke verschillen over de vier boeken der Onderwijzing in de Rechten van ’t Gemeenebest, in drie boeken; over de Jaarlijksche Inkomsten, enz. Zijn afbeeldzel, door HOUBRAKEN, gaat mede in prent uit.
Zie BOR; HOOFT; WAGENAAR; VAN BEMMEL, Beschrijving van Amersfoort, I. Deel.