afkomstig, van ’s vaders zijde, van die VAN NIDEK, uit Krain in Oostenrijk, en van groos moeders zijde, uit het Vlaamsch geslacht van BRUWERE, te Ninove. DANIËL was de oudste zoon van CONRADUS BROUERIUS VAN NIDEK, na de verandering van den godsdienst eerste Predikant te Yhorst, in Overijssel. Van zijne tedere jeugd af bespeurde men in hem een grooten lust tot den heiligen dienst; welke lust niet weinig aangespoord werd door de godvruchtige vermaaningen van zijne moeder FENNE AITZEMA, afkomstig uit een Edel geslachte in Groningen. Nadat DANIEL de eerste gronden van zijne studiën geleid had, begaf hij zie naar Leiden, vandaar naar Franeker, en werd, na zijne Letteroefeningen te hebben voltrokken, beroepen te Hellevoet, Ao. 1649. Twee jaaren daarna beving hem de lust om den Heidenen het Euangelium van CHRISTUS te verkondigen: des begaf hij zig naar de Indiën. Om zulks met vrucht te doen, leidde hij zig sterk toe op de Maleitsche taal.
Hij vertrok, in 1651, met het schip Schiedam, en verscheen in de kerklijke vergadering te Batavia. Vandaar werd hij naar Amboina beroepen, alwaar hij drie jaaren vertoefde; na welken tijd hem, door de Regeering, belast werd, zig naar Banda te begeeven, Dit door hem geweigerd zijnde, verscheen hij, in 1654, te Batavia, om zig voor den Kerkenraad daarover te verantwoorden. Deze raadde hem te vertrekken, zo als hij dan ook deed. In 1656 verscheen hij wederom te Batavia, en werd toen ten tweedemaale naar Amboina beroepen, alwaar hij bleef tot in 1658; in welk jaar hij naar Holland te rug kwam, zijnde toen in de Maleitsche taale zo verre gevorderd, dat hij het boek Hosea daarin overbragt, en het deed drukken; zo als hij, in 1662, deed met het boek Genesis, en in 1668 met het geheele N. Testament; waardoor hij den Oosterlingen eenen onschatbaaren dienst gedaan heeft. In het jaar 1663 was hij te Geertruidenberg beroepen; doch de Ed. Heeren Bewindhebberen nodigden hem zo sterk, en booden hem zulke voordeelige voorwaarden aan, dat hij besloot andermaal naar de Indiën te gaan. Hij vertrok van Rotterdam, in het jaar 1668, met zijne huisvrouwe SARA CROESE, en twee kinderen. Hij verscheen in den Kerkenraad te Batavia, den 25sten Februarij 1669, en bleef aldaar tot het jaar 1672; in welk jaar hij, wegens eenig misnoegen, door zeker opperhoofd kwalijk opgevat, naar Ternate gezonden werd. Aldaar overleed hij, in 1673,aan eene kwijnende ziekte, terwijl hij bezig was met het geheele O.Testament in deMaleitsche taale over te brengen. Hij was mede niet ongeschikt voor de poëzij; waarvan de blijken in zijne Mengeldichten, naderhand door zijnen neef, B. VAK NIDEK, uitgegeeven, te zien zijn. Zijn zoon REINOUT is te Batavia ongehuwd gestorven; zijne dochter was aldaar getrouwd met den Edelen Heer KUIK VAN MIEROP, naderhand woonagtig te Utrecht, die bij haar verwekte agt zoonen.