twee voornaame geslachten in Gelderland, tusschen welke bloedige geschillen ontstonden, even als die der Schieringers en Vetkoopers in Friesland, en der Hoekschen en Kabbeljaauwschen in Holland. Wederzijdsche jaloezij was daar van de voornaame oorzaak. Heer WILLEM VAN BRONKHORST, die omtrent het jaar 1250 leefde, kon niet dulden dat Hertog REINOUD DE DERDE van Gelder, aan het geslacht der HEECKERENS, overdaadige gunsten bewees, en dat hetzelve hem geheel bestuurde.
De afkunst, welke reeds tusschen hen plaats had, werd haar door geslookt, en veranderde in een fellen haat. Ter uitvoeringe van hunne wraak, vielen de BRONKHORSTEN Hertog REINOUD af, en wendden zig tot zijnen jonger broeder EDUARD, die staatkundig genoeg was, om hunne partijschap goed te keuren, en zelfs de middelen aantewenden, om zijnen broeder REINOUD te beoorlogen, en den Hertoglijken zetel te ontweldigen. Daaruit ontstond een twistvuur, dat langen tijd gebrand heeft; waardoor veele landen en lieden verwoest, en eene menigte van menschen vernield zijn. Ieder dezer partijen had grooten aanhang, onder de Ridderschap, Steden en Gemeenten, waardoor gantsch Gelderland verdeeld was in Bronkhorsten en Heeckerens, die overal, waar zij konden, elkander vermoordden, doodsloegen en beroofden. De Brabanders, Hollanders, Kleevenaars en Utrechtschen kwamen mede in ’t spel; dat tot nog grooter verderf voor Gelderland strekte: want de landen lagen, geduurde den tijd van zestien jaaren, onbebouwd, De kerken bleeven zelfs niet verschoond, maar werden met menschen en al verbrand; zelfs onder het doen der Misse vermoordde de een den anderen. Om deze verderflijke landplaag te doen eindigen, werden Hertog JAN van Brahand, Schoonvader van Hertog REINOUT, zijn zwager de Graaf van Kleef, en ADOLF VAN DER MARK, Bisschopvan Munster, te hulpe geroepen, die allen de zijde van REINOUD koozen. De Bisschop van Luik, broeder van den Bisschop van Munster, was op de zijde van EDUARD: ook voegde de Graaf van Holland zig bij de twistenden; doch het is onzeker, wiens partij hij koos.
De Heeckerens vereenden zig met de Hoekschen; daar en tegen werden de Bronkhorsten door de Kabbeljaauwschen ondersteund. Hertog REINOUD nam Arnhem, Doeburg, Venlo, Thiel, Emmerik, enz. in. Doch zulks werd bij EDUARD weinig geacht, zo lang die van Nijmeegen hem gunstig waren, en de Kabbeljaauwschen hem ondersteunden. Maar toen Graaf WILLEM van Holland krankzinnig geworden was, begon EDUARD voor verandering te vreezen; des namen, door bemiddeling van ADOLF VAN DER MARK, JAN VAN MEURS en JAN VAN AMSTEL, de Steden Nijmegen, Roermond, Arnhem en Zutphen den vrede aan. Doch zo haast verstond hij niet, dat de Kabbeljaauwschen in Holland het spel te grabbel smeeten, of hij keerde tot zijn voorig wangedrag weder, trok de meeste Steden aan zijne zijde, en kwam ten voorschijn met een gantsch leger, waar mede hij zijnen broeder slag leverde. Hij kreeg hem, in het jaar 1361, gevangen, deed hem, onder strenge bewaaring, te Roosendaal in hegtenis zetten, en verklaarde zig zelven voor Hertog. Het einde van deze rampspoeden zal men verhaald vinden op de Art. van EDUARD en REINOUD VAN GELDER. De eenigste steun, dien de Heeckerens, welke zig met de vlucht bergen moesten, nog overig hadden, was, dat Hertog ALBERT hun als zijne gemeenzaame vrienden behandelde. Deze ongelukkige broedertwist, dien men den naam van een vrijen oorlog gaf, nam zijnen aanvang in het jaar 1347, en eindigde eerst in 't jaar 1580.
Zie vooral PONTANUS en VOSSIUS.