Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 15-03-2024

BERGEN OP DEN ZOOM (Graafschap)

betekenis & definitie

Het Markgraafschap van dien naam grenst, ten Noorden, aan het Hollandsch Diep, ten Oosten aan de Baronnij van Breda en het Land van Rhijn; ten Zuiden aan de Stad en het Rechtsgebied van Zantvliet, en ten Westen aan Zeeland; wordende dus dit gedeelte van Staats-Braband daar van gescheiden door de Schelde, en het Riviertje de Eendragt. De grootte is, van het Noorden naar ‘t Zuiden, negen uuren gaans lang, en van ‘t Oosten naar het Westen, vijf uuren breed. Het Land is vruchtbaar in Graanen en Hout; ook heeft men ’er goede Weilanden.

Oudtijds was dit Landschap een gedeelte van ‘t Graafschap Strijen, welk Graafschap, in vroegere Eeuwen, met meer Nederlandsche Leenen, als een Vrijgoed bezeeten werd, zonder van den Graaf, of van eenigen anderen Vorst, afhangelijk te zijn. Doch omtrent den aanvang van de twaalfde Eeuw, werd het verdeeld, en verloor den tijtel van Graafschap. Dus geraakte het Land van Strijen, na eenigen tijd onder bijzondere Heeren gestaan te hebben, onder Holland, en het overige deel, zijnde het Land van Breda, waaronder toen ook Bergen op den Zoom begreepen was, onder Braband. In dien stand werd het een reeks van Jaaren bezeten, door bijzondere Heeren, die Leenmannen van de Hertogen van Braband waren, tot dat het eindelijk, door het Huwelijk van HENRIK VAN LEUVEN met eene Erfdochter uit den Huize van Breda, en van ARNOLD VAN LEUVEN met ELISABETH, Vrouwe van Breda, in ‘t Huis van Leuven geraakt is.

Na den dood van ARNOLD, voorgevallen in 1283 of 1284, ontstond ’er, over zijne nalatenschap, verschil, tusschen RAZO VAN GAVEREN, die Heer van Liedekerke was, en GERARD VAN WEZEMALE, Heer van Kwabeeke. De eerste, zeide men, had ter Vrouwe eene Dochter uit den Huize van Breda; en de laatste bewees dat zijne Moeder uit dat zelfde Huis gesprooten was. Doch volgens het schrijven van anderen, dat ook meest met de waarheid schijnt overeen te komen, hadden zij ieder een Dochter van gemelden ARNOLD gehad. Hertog JAN VAN BRABAND besliste hun geschil, in het Jaar 1287, en wel op deeze wijze: RAzo kreeg tot zijn aandeel de Stad en de helft van het Land van Breda, met alle de Leenen, die daar van afhingen: GERARD werd een gelijk gedeelte toegeweezen, waaronder was de Stad Bergen op den Zoom, welks Land, van dien tijd af, den naam van Bergen op den Zoom droeg.

GERARD, die den tijtel van Heer van Bergen aannam, liet drie Zoonen na, waarvan de oudste, zijnde ARNOUD, hem opvolgde. Deeze liet na twee Dochters, MACHTELD en MARGREET. MACHTELD volgde haaren Vader in ‘t bezit; zij baarde haaren Gemaal, ALBERT VAN VOORNE, één Dochter, JOHANNA genaamd, die, na den dood van haare Moeder, Vrouw van Bergen werd. Zij had ten Man JAN VAN MONJOI, Heer van Valkenburg; zonder Kinderen stervende, verkocht deeze de Heerlijkheid Bergen aan HENDRIK VAN BAUTERSEM, die met een Dochter van den jongsten Zoon van GERARD gehuwd was. JOHANNA VAN BAUTERSEM, Dochter van eenen Kleinzoon van HENDRIK VAN BAUTERSEM, huwde met JAN VAN BRABAND, of van GLIMES, Zoon van zekeren JAN VAN BRABAND, die een natuurlijke Zoon was van JAN DEN DERDEN, Hertog van Braband, wien zij Bergen ten Huwelijk bragt. Zij baarde, behalven andere Kinderen, een Zoon, JAN, bijgenaamd met de Lippen, wiens afbeeldzel men in een onzer oude Chronijken vindt. Hij had ter Vrouwe MARGREET VAN ST. SIMON, die, om haare ongemeene schoonheid, la belle Manche de St. Simon genaamd werd. Van tien Kinderen, die hij bij haar teelde, volgde JAN hem op, als Heer van Bergen, die hetzelve weder naliet aan zijnen Zoon ANTONIE.

Door middel van zijnen rijkdom was hij in staat, Keizer KAREL DEN VIJFDEN merkelijke diensten te doen; hij schoot dien Vorst, op één keer, zo veel gelds, dat hem de Stad en ‘t Land van Tholen daarvoor verpand werden; de Vorst betoonde hem zoveel gunst, dat hij, in het Jaar 1533, zijne Heerlijkheid Bergen op den Zoom tot een Markgraafschap verhief, welken Tijtel het nog heden draagt. Zo veel Keizer KAREL in Karakter verschilde van zijnen Zoon FILIPS, die hem opvolgde, zo veel verschilden hunne handelwijzen omtrent den tweeden Markgraaf, JAN VAN GLIMES: want deeze volgde zijnen Vader op, en werd, onder de Regeering van den bloeddorstigen FILIPS, naar Spanje gezonden, om vertoogen te doen, wegens de tirannij der Spanjaarden. FILIPS en ALBA, ZO bloeddorstig als hebzuchtig, weetende dat Heer JAN geene Kinderen had, deed de eerste hem door vergif ombrengen, de andere zijn Marquisaat aanslaan, en ten behoeve des Konings verbeurd verklaaren. FILIPS bleef ’er bezitter van, tot in ‘t Jaar 1577; in welk Jaar het aan JAN, Heers van Merode, die met een Zuster van het ongelukkig slagtoffer van Staat gehuwd was, werd afgestaan aan deszelfs Dochter MARGREET. Zij was, in 1571, gehuwd aan JAN VAN WITHEM, Heere van Berseele, dien zij drie Dochters baarde. De oudste van die bragt het Markgraafschap van Bergen ten huwelijk aan HERMAN, Graaf van den Berg, zo als wij, bij de melding van de Heeren of Graaven VAN DEN BERG, gezien hebben.

Uit dit huwelijk kwam niet meer dan ééne Dochter voort, MARIA ELISABETH genaamd, die haaren Neef ALBERT ten huwelijk had. De eenige Dochter, uit dit huwelijk, MARIA ELISABETH, trouwde ETHEL FREDRIK VAN HOHENZELREN. Deeze teelden mede slegts ééne Dochter, HENRIETTE FRANÇOISE, die, in den echt trad met FREDRIK MAURITS DE LA TOUR D’AUVERGNE, Graaf van Auvergne, die 1707 overleed, en het Markgraafschap Bergen naliet aan zijnen Zoon FRANÇOIS EGQN. Deeze trouwde, in dat zelfde Jaar, met MARIA ANNA, Dochter van FILIPS, Hertog van Aremberg Aarschot. Met zijn overlijden (in ‘t Jaar 1710) bleef zijne Dochter MARIA HENRIETTA, die, in 1722, de Vrouw werd van JAN CHRISTIAAN, Hertog SULSBACHS Erfgenaame; zij overleed den 27sten Julij 1728, nalatende eenen Zoon, KAREL FILIPS THEODOOR, die haar opvolgde; hij was 1724 geboren, en werd naderhand Keurvorst van de Paltz, Hertog van Sulsbach en Gulik, en Paltzgraaf aan den Rhijn. Geduurende zijne minderjaarigheid bekleedde zijne Grootmoeder, de Hertoginne Weduwe van ARREMBERG AARSCHOT, de voogdij over hem. Hij werd Keurvorst van de Paltz 1742, en van Beijeren 1777. Zijne Gemalin was MARIA AUGUSTA, Dochter van den Erfprins van Sulsbach.

De oppermagt over dit Markgraafschap berust bij de Algemeene Staaten; en hetzelve een Leen van Braband zijnde, is de Markgraaf verpligt, hulde te doen voor den Raad van Braband in ‘s Hage. Als een gevolg dier oppermagt, heffen de Algemeene Staaten dezelfde of dergelijke lasten, als in de andere Generaliteit Landen; dan tot het invoeren van nieuwe belastingen wordt de goedkeuring van den Markgraaf vereischt. Ook zijn de Polders, Fijnaart en Heiningen, vrij van lasten aan den Staat te betaalen, uitgenomen den Honderdsten Penning en belastingen op de verteering, welke zij aan den Prins VAN ORANJE betaalen, die daar uit de Vesting van de Willemstad, en de Schans Berlake moet onderhouden. De Markgraaf heeft, buiten dit alles, heerlijke voorrechten; als, de aanstelling van alle Rechters en Regeeringspersoonen in het gantsche Markgraafschap, zonder dezelven aan Hunne Hoog Mog. te moeten voorstellen; ook wordt ’er het recht in zijnen naam bediend. Hij bezit ’er het recht van verbeurdverklaaring der goederen van Misdadigers, die aan den lijve gestraft worden.

Dan, over het verleenen van pardon van een uitgesproken doodvonnis is meermaal verschil ontstaan, tusschen den Markgraaf en de Algemeene Staaten. Nog ‘t Jaar 1748, verbeeldde de Markgraaf zig, dat dit recht aan hem behoorde, uit kracht van een oud recht, dat de Graaven VAN STRIJEN voorheen bezeten hadden. De Algemeene Staaten oordeelden, dat met het recht van oppermagt, over de Generaliteits-Landen, ook het recht van kennisneeming van doodslagen, die in dezelven voorvielen, aan hun vervallen was, en dat wel volgens den inhoud van een Plakaat van 6 September 1661, (zie Groot Plakaatboek, II. Deel, fol. 2670).

In het gezegde Jaar 1748, deed de Markgraaf te Brussel een vertoog overleveren, waarbij hij beweerde, dat dit Markgraafschap alle de voorechten van een Vrijleen behoorde te genieten, en onderworpen was aan de opperde magt der Vereenigde Staaten. Deezen draalden, door de omstandigheden van tijd, eene geruime wijl, eer zij op dat Vertoog deeden antwoorden. Dan de tijd naderende, dat de Franschen Bergen op den Zoom stonden te ruimen, deed de Markgraaf hun een Protest ter hand stellen, dat door hen aan de Gemagtigden der Staaten, met hun te Brussel, over de ontruiming der plaatsen in onderhandeling zijnde, overgegeeven werd. Dus vonden de Staaten het nodig, met den aanvang van ‘t Jaar 1749, het gemelde Vertoog en Protost op de volgende wijze te beantwoorden:

„Dat het voorgewend regt van den Markgraaf gebouwd was, dat het zelve geweest zoude zijn een gedeelte van het aloud Graafschap Strijen, en dat het daarvan afgescheiden, onafhanglijk zoude gebleeven zijn, van de Hertogen van Braband, doch dat het onderzoek deezer stellingen, het doorbladeren van veele oude schriften vorderde, dat de Staaten niet te vergen was. Dat zij meende te konnen voldaan met de aanwijzing van hun regt, op dit Markgraafschap verkregen bij plegtige verdragen, na de oprechting hunner Republiek. Dat de opperste magt, over dit Markgraafschap hun, bij het derde lid der Munstersche Vrede was afgestaan, op gelijke wijze als zij die over de Vereenigde Gewesten bezaten. Dit bij (‘t IV Art. van) de Nijmeegsche en (’t VII Art. van de) Rijswijksche Verdragen, waarop de Keurvorst zig beriep, niet anders was vastgesteld, dan dat des Graaf van Auvergne, Kolonel in Franschen dienst, hersteld zou worden in ‘t bezit van ‘t Markgraafschap van Bergen op den Zoom, ‘t welk ter oorzaak van den Oorlog, verbeurd verklaard was, en in alle de voorregten, welken hij, in ‘t zelven, bezeten had, voor het verklaaren van den Oorlog. ‘t Was ’er dan wel verre van af, dat dit Markgraafschap, toen als een vrij leen hersteld geweest, of dat door die Verdragen, eenige verandering gemaakt zou zijn, in dat van Munster, gelijk men beweerde (*).”

„Dewijl nu dit verdrag zo wel als de twee anderen ten grondslag gelegd was, van het tegenwoordige Verdrag van Aken, verstonden de Staaten, dat hun regt van oppergezag over Bergen op Zoom niet de minste krenking geleden hadt bij dit verdrag, en dat het ’er veel eer op nieuws door was bevestigd geworden. Ook wisten de Staaten niet, dat de Markgraaf van Bergen op Zoom, tusschen de Munstersche Vrede en den Oorlog die met de Nijmeegsche Vrede geëindigt was, en tusschen de Nijmeegsche Vrede, en den Oorlog op welke de Rijswijksche Vrede gevolgd was, meerder voorrechten had genooten, dan voor hij de jongste onlusten had genooten, doch zij waren overbodig, om des aangaande de nodige Vertoogen, van wegens zijne Keurvorstelijke Doorluchtigheid, te ontvangen, zijnde zij niet gezind, iemant in zijn wettig Regt te kort te doen.”

(*) De Inhoud van ‘t Tractaat, en wel het III Art., waarop de Algemeene Staaten zig beriepen, is als volgt: Een yegelyck sal behouden en datelyck gebruycken, de Landschappen, Steden, Plaetsen, Landen en Heerlyckheden, die hy tegenwoordigh houdt en besit, sonder daer in getroubleert of belet te worden, directelyck nogh indirectelyck, in wat manieren dat het zy, daer onder men verstaet te begrypen de Vlecken, Dorpen, Gehugten en platte Landen, die daer van dependeeren: En sullen dienvolgens de geheele Meijery van ‘s Hertogenbosch, als mede alle de Heerlyckheden, Steden, Kasteelen, Vlecken, Dorpen, Gehugten en platte Landen, dependeerende van de voorschreeve Stadt en Meijery van ‘s Hertogenbosch, Stadt en Marquisaet van Bergen op Zoom, Stadt en Baronny van Breda, Stadt van Maastricht, het Ressort van dien, als ook het Graefschap van Vroonhof, de Stad Grave, en de Lande van Kuick, Hulst, de Balluage van Hulst, en Hulster-Ambagt, als oock Axler-Ambagt, gelegen bezuyden en benoorden Geule, mitsgaders de Forten, die de gemelde Heeren Staeten jeghenwoordigh inhebben, en ’t Landt van Waes, en alle andere Steden en Plaetsen, dewelcke de gedachte Heeren Staeten houden in Brabant Vlaenderen en elders, blyven aen de voorschreven Heeren Staeten, in alle derzelve regten en deelen van Souverainiteit, en Superioriteit, niet uitgesondert, en even gelyk als zy zyn, houdende die Provintien van de Vereenigde Nederlanden enz.

Van de zijde des Markgraafs bleef men nog al aandringen op een ouder recht, welk men met uitvoerige Vertoogen zogt te staaven; doch de Staaten meenden de reden daarvan genoegzaam wederlegd te hebben, en hielden de Onafhangelijkheid staande; waarbij de zaaken dan ook bleeven berusten.

Wat de Inkomsten van den Markgraaf aangaat, dezelven zijn zeer aanzienlijk, en ontstaan uit de verbeurdverklaring der goederen, uit de goederen der Bastaarten, uit die der geenen, welke zonder Erfgenaamen sterven, en uit den aanwas van nieuwe Landen, die de Zee opwerpt. Doch de voornaamste inkomsten komen voort uit de Domeinen, uit eenige Heerenrechten, en die van het begeeven der ampten. Men zegt dat dit, in de veertiende Eeuw, jaarlijks reeds 100,000 guldens opbragt. Van 1701 tot 1714, beliepen deeze inkomsten, jaarlijks, 74,304 guldens en 14 stuiv. van 1714 tot 1724, 97,350 gl. en 15 stuiv. doch na dien tijd konden ze, jaarlijks, niet veel boven de 80,000 guldens haalen, en na de laatste belegering niet boven de 65 of 66,000 guldens. Niet tegenstaande deeze inkomsten, is het Markgraafschap met zwaare schulden belaaden, en ’er moet, van de gemelde inkomsten, jaarlijks, 50 of 60,000 guldens aan Interessen betaald worden.

De Domeinen en Heerenrechten van den Markgraaf zijn, in de Stad Bergen op den Zoom, het Kasteel, een Water- en WindKoorn-Molen, de Lombard, eene jaarlijksche Rente van 11 gl. 2 st. en 6 p. op twee Huizen, een jaargeld van 50 gl. die door ieder Brouwer, en één van 24 gl. die door ieder Builer betaald moeten worden. Daarenboven betaalen deeze laatste 24 gl. als zij in ‘t Gild komen. De Brouwers moeten, om de zeven Jaaren, ieder nog 36 gl. betaalen, voor de vernieuwing van hun Octroi. Ook betaalen de Vleeschhouwers, jaarlijks, ieder 39 gl. en eenige penningen, en 50 gl. bij hunne inkomst in het Gild.

Het Gevangenhuis met een Huis daar onder, is mede een eigendom van den Markgraaf; ook behoort aan hem de Waag, de Vleeschhal, en het recht tot een Bank op de Vischmarkt.

De Domeinen in ‘t Wester- en Zuider-Kwartier brengen meer dan 24,000 gl. op. De Tienden der Polders van Auvergne en Glimes beloopen, jaarlijks, bijna 2800 gl. Een Landhoef onder Halsteren doet aan huur, jaarlijks, 230 gl. 12 stuiv. Van het hout dier Hoeve komt 80 gl. jaars. Behalven het recht van de Visscherij, beloopt de honderste van de Kapoenen en Ganzen in die Polders, jaarlijks, bijna 300 gl. Het aandeel in de Gorssingen of aangewonnene Landen van het Noordland, brengt bijna 100 gl. jaarlijks op. De Landerijen, die hem in Kruisland, Ringveld en Vosmeer behooren, worden voor omtrent 2000 gl. verhuurd. De Opperjagermeester betaalt aan den Markgraaf, uit de Inkomsten der Kastelenij van Wouw, ‘s jaars 250 gl., die van zijne Wedde, welke op 700 gl. jaar geschat wordt, afgetrokken worden. Ook bezit de Markgraaf, omtrent het Kasteel van Wouw, twaalf en een half morgen Lands, dat met hoog geboomte beplant is.

De Domeinen van het Oosterkwartier worden geschat, jaarlijks, op te brengen bijna 11,000 gl. Van de hondersten van Rozendaal en Nispen komt jaarlijks circa 200 gl. De Inkomsten van Zand baar buiten, met de tienden, de honderden, de overtogt der Rivieren en andere Renten, beloopen jaarlijks ten minsten 13,000 gl.

De Domeinen van het Noorderkwartier, bestaande in agttien Hoeven en eenige Landerijen, met de tienden van Fijnaart, de Heiningen en daarvan afhangende Polders, de overtogt der Rivieren, en andere Renten, brengen jaarlijks bijna 34,000 gl. op. Bij dit alles moeten nog gevoegd worden, de toevallige inkomst, spruitende uit den verkoop der ampten, inzonderheid die van Drossaart, Schout, Secretaris, dat in tien Jaaren meer dan 30,000 gl. opgebragt heeft. Hier uit zien wij, dat dit Markgraafschap in vier Kwartieren verdeeld is, waaronder noch de Stad Bergen op den Zoom, noch de Heerlijkheid Bergvliet behoort.

Onder het Westerkwartier behoort het Land van Wouw, de Dorpen Wouw, Moerstraaten, Voorenseinde, Halsteren en Noordgeest, de Polders Auvergne, Glimes en Beiemoer.



Het gantsche platte land des Markgraafschaps brengt den Staat, behalven de gemeene Middelen, ruim 44,500 gl. aan verpondingen op. De Beden beloopen 8250 gl. en dit deel in de verpondingen ruim 12,500 gl.

Het Zuiderkwartier bevat in zig, de Dorpen Assendrecht, Woensdrecht, Hoogerheiden, Huibergen, Putten en Borgvliet; in de verpondingen draagt dit iets meer dan 4000 gl. jaarlijks.

Onder het Oosterkwartier behooren, ‘t Vlek Oudenbosch, de St. Maartens Polder, de Dorpen Oud Gastel, de Hoeve, Rukveen en Zegen. In de Verpondingen draagt dit ruim 22,800 gl.

En onder het Noorderkwartier, het Rechtsgebied van ‘t Zand daar buiten, dat van Fijnaard en dat van de Heiningen. Ruigenhil; dat ’er voorheen mede onderbegrepen was, behoort nu tot de Willemstad. Dit deel draagt in de Verpondingen bijna 4200 guldens; waarvan ‘t Zand alleen 3350 guld. en 19 stuiv. draagt.

De Regeering van dit Markgraafschap bestaat uit een Leerhof, of Hof van Justitie, op het welke men zig van alle Vonnissen, over burgerlijke rechtzaaken, in de rechtbanken ten platte Lande geweezen, beroepen kan. Dit Hof bestaat uit eenen Stadhouder, zeven Leenmannen, en eenen Griffier, die allen door den Markgraaf, ad vitam, worden aangesteld; doch zij moeten van den Gereformeerden Godsdienst zijn. Van deezen Rechtbank zijn alleen de Pachters of Collecteurs van de gemeene Middelen uitgesloten, die in geval van fraude, door de Overheid van Bergen op den Zoom, als gedelegeerde Rechters, te recht gesteld worden. Onder het bestuur van dit Hof behooren alle de Leenen, die van dit Markgraafschap afhangen, en daar binnen en buiten geleegen zijn.

De zitting van deezen Rechtbank wordt gehouden op het Kasteel te Bergen op den Zoom; waarop ook bijeen komen de Raad en Rekenkamer van de Stad en het Markgraafschap, bestaande de Leden daar van uit twee Raaden, één Thesaurier Generaal, één Griffier en één Ontvanger. Welke Raad het bestuur heeft over alle de Dominalia, Heerlijke, en Regalia, Koninglijke Rechten, van den Markgraaf, en Geldmiddelen; in afweezigheid van den Markgraaf geschiedt door denzelven de aanstelling, op vervulling der openstaande ampten, als van Drossaart, Schout, Secretaris, enz.

Verder zijn aldaar twee Rentmeesters der Domeinen, en gelijk reeds gezegd is, één Houtvester, die verscheidene mindere Bedienden onder zig heeft.

De Rechtbanken op het platte Land bestaan uit een Schout, eenige Schepens, een Secretaris en Gerechtsboden. Ieder der vier kwartieren houd bijzondere kwartiersdagen, die door den Drossaart van ieder kwartier beschreven worden. Eene algemeene vergadering, die nu en dan beschreven wordt, geschiedt doorgaans door den Raad- of Reken-kamer.

De Heemraadschappen, die ’er veertien in getal zijn, bestaan ieder uit één Dijkgraaf, eenige Gezwoorenen, één Penningmeester en één Boekhouder.

De Bedienden van den Algemeenen Staat bestaan uit vier Ontvangers. Ook heeft het Collegie ter Admiraliteit in Zeeland, binnen Bergen op den Zoom, één Licentmeester, één Controlleur, en vier Commiesen ter Recherche.

Het getal der Gereformeerde Kerken maakt, die van Steenbergen, Kruisland, Lillo en Liefkenshoek daaronder, een getal van negentien uit, die door zeventien Predikanten bediend worden. De Roomschgezinden zijn ’er menigvuldig.

< >