geboren te Deinze, 1565, uit Ouders, die, om dat zij den Gereformeerden Godsdienst toegedaan waren, eerst deeze hunne woonplaats, en naderhand alle de Nederlanden moesten verlaaten. Zij begaven zig naar Keulen, en van daar naar Embden. Zig aldaar nedergezet hebbende, leide deeze hunne Zoon zig met allen vlijt toe op het leeren der Latijnsche, Hebreeuwsche en Grieksche taalen, waarin hij ongemeene vorderingen maakte, en zelfs bijna den trap van volmaaktheid beklom.
Daarna oefende hij zig, met behulp der gemelde taalen, in de Godgeleerdheid. Zijne studien volbragt hebbende, werd hij, eerst te Sneek in Friesland, en daarna te Zutphen, als Predikant beroepen. Door de Leden der Sijnodale Vergadering te Dordrecht, 1618 en 1619, werd hij, nevens BOGERMAN en BUCERUS, aangesteld tot de vervaardiging van de nieuwe vertaaling des Ouden Testaments; met welken arbeid hij en BOGERMAN, zijnde BUCERUS inmiddels overleden, ruim zes jaaren toegebragt hebben. Hij overleed in 1640, in den ouderdom van 76 jaaren, te Zutphen, na aldaar zes en dertig jaaren als Predikant geleefd te hebben. Hij daalde ten grave, met den lof van TRIGLAND, en den laster van UITENBOGAARD; waarover men, zijne schriften nagaande, zig niet behoeft te verwonderen, als zijnde hij altoos zeer sterk de partij van den eersten toegedaan geweest. Zonder hem te prijzen of te laaken, zal het Letterkundig gedeelte van deezen onzen arbeid doen zien, dat hij zijne gekoozene Spreuk, Labor mihi Quies, dat is, in den Arbeid vind ik mijne Rust, zeer wel betracht heeft.
Eerst komen ons voor zijne Gedenkwaardige Memoriën van Kerklijke en Wereldlijke Geschiedenissen van den jaare 1602-1624 ingesloten, geschreeven met oogmerk om dezelven te doen dienen tot een Vervolg op de Geschiedenissen der Nederlanden van E. v. METEREN. Te recht verdient dit Werk den naam van Memoriën van Kerklijke Zaaken; want de beide Deelen in folio doorbladerende, zal men bevinden, dat dezelven daarvan ruim het derde gedeelte uitmaaken. Hij vangt wel aan met 1602; doch het geen van daar tot 1612 gezegd wordt, raakt ten eenemaal het Kerklijke; maar van 1612-1624, waarmede hij eindigt, spreekt hij van de Wereldlijke Geschiedenissen, zo wel van die van andere Landen, als van dier der Nederlanden, en heeft ze dus tot een algemeene Geschiedenis gemaakt.
De eerste druk daarvan werd door hem uitgegeeven in 1620; zijnde toen niet verder beschreven dan tot het einde van 1619. Dan de tweede is, gelijk gezegd is, vervolgd tot het einde van 1624; gedrukt te Arnhem, en versierd met eenige pourtraiten, die, in hunne soort, onder de slegtste mogen geteld worden. Waar de Schrijver, tot het zamenstellen deezer Memorien, en voornaamlijk tot de verschillen met de Remonstranten, zig van bediend hebbe, blijkt uit zijne eigene woorden.
„Ik heb (zegt hij) tot het verzamelen deezer MEMORIEN gebruikt, de hulp van verscheidene Mannen, die in Duitschland, Frankrijk, Engeland, en in de Nederlanden, in groote en kleine Tractaaten, deeze en geene Geschiedenissen, geschreeven en vertaald hebben, en inzonderheid is mij zeer te passe gekomen, de Mercurius van van Wassenaar, enz. Ook heb ik, (zegt hij verder), in dit mijn werk ingevoegd verscheidene Tractaaten, in deezen tijd aan den dag gebragt, niet zo zeer ten dienste van de Levenden, als van de nakomelingen.”
Hoe dit werk, door den Roomschgezinden Schrijver MEERBEEK, in zijn Chronijk, beoordeeld is, kan men ligt nagaan, wanneer men weet, dat die in zijne Voorreden zegt, dat hij de pen alleenlijk opgevat heeft, om de vermaledijde leugens van VAN METEREN en van BAUDART te keer te gaan. Hoe ’er de Remonstrantsche Schrijvers over geoordeeld hebben, is reeds uit het voorige optemaaken. Men kan niet ontkennen, dat BAUDART, op veele plaatsen, gedwaald heeft; maar men is genoodzaakt te zeggen, dat hij, als een eerlijk man, daaraan niet twijffelende, om die reden in zijne Voorreden verzocht, dat men hem de misslagen wilde aanwijzen, met belofte dat hij dezelve bij een herdruk herroepen en verbeteren zou. Dit moest het werk van zijne tijdgenooten geweest zijn.
Behalven deeze Memorien, heeft hij nog in het licht gebragt, Palemographia Auriaco Belgica, bestaande uit 199 Prentverbeeldingen, ieder met een vierregelig Latijnsch vers voorzien. Verder, Horologium Belgicum, of Nederlandsche Morgenwekker, zijnde een verhaal van de Spaansche wreedheden. Gedenkwaardige Spreuken. Afbeelding van de Koningin Elizabeth. Voorlooper van de Nieuwe overzetting des Nederduitschen Bijbels, en eindelijk, ter bevestiging van ons gezegde, de Afbeeldingen en Beschrijvingen van alle de Veldslagen, Belegeringen en notabele geschiedenissen in de Nederlanden, geduurende den Oorlog tegen den Koning van Spanje, enz. beginnende met 1559, en eindigende met het jaar 1614, in 4to, langwerpig formaat; Amsterdam, 1616, versierd met 285 Prentverbeeldingen.
Het afbeeldsel van den Schrijver, zeer fraai in het koper gebragt door ABEL, is geplaatst voor het eerste Deel zijner Memorien.