Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

BAAN, Jan de

betekenis & definitie

een beroemd Schilder, gebooren te Haarlem, op den 20sten Februarij des jaars 1633. JAN, in zijn eerste jeugd zijne Ouders verlooren hebbende, geraakte daar door onder het opzicht van zijnen Oom PIEMANS, ten dien tijd Koopman, en een der veertigen der Stad Leijden. Deeze Voedster-Vader, die, in navolging van BREUGEL, de schilderkunst oefende, onderwees hem in de eerste beginselen van dezelve, en werd hem, in het Jaar 1645, mede door den dood ontrukt.

Van Leijden vertrok hij naar Amsteldam, alwaar hij, op den ouderdom van dertien Jaaren, besteld werd, onder het opzicht van den kunstschilder BAKKER. Zijn ijver, in plaats van hem, bij zijne Medeleerlingen, bemind te maaken, veroorzaakte jalouzij; doch waaraan hij zig luttel liet gelegen zijn, verdraagende, uit liefde tot de kunst, allen smaad, dien zij hem aandeeden, zeer geduldig, en troostte zig met de genegenheid zijns Meesters.DE BAAN zo verre gevorderd, dat hij in staat was eenen voorganger te verkiezen, bepaalde zig tot REMBRAND. In het Jaar 1660, trof hij eenen Mecenas aan, die hem uit Amsteldam naar den Haag lokte, en aldaar zo veel werk verschafte, als hij af kon, zelfs voor lieden van den eersten rang. Binnen kort woei de roem van zijn kunstvermogen naar Engeland over. Koning KAREL deed hem niet alleen bij zig ontbieden, om zijn afbeeldsel te vervaardigen, maar liet hem zelfs, met het Koninglijke Jacht, door Lord KELLEGRIJ, afhaalen. DE BAAN verrichtte aldaar zijn werk tot zo veel genoegen, dat PIETER LELIJ, die aldaar ten dien tijde zeer in aanzien was, blijde was, hem weder van daar naar ’s Hage te zien wederkeeren. Aldaar te rug komende, werd hij met opene armen ontvangen.

Onder de afbeeldsels, die hij aldaar vervaardigde, munten uit de Beeldtenissen van de groote Staatsmannen, JAN en CORNELIS DE WITT. Den laatsten schilderde hij nog afzonderlijk ten voeten uit, in een groot stuk, hebbende ten Zetel een opgestapelden hoop Oorlogsgereedschappen, en rustende, met zijnen eenen arm, op den tromp van een zwaar geschut. In de bovenlucht van het stuk zag men een menigte vliegende Kindertjes, die het hoofd van den Held met Laurieren bestrooiden. Tegenover de Faam, die zijnen lof bazuinde, benevens een Vrouwenbeeld, die den Hoorn van Overvloed voor zijne voeten uitstortte, zag men de verovering op de Rivier Chattam, met het roemruchtig verbranden der Schepen en Zeekasteelen.

Dit stuk is zeer fraai in het koper gebragt, waar van men de Copij in ’t klein vindt in de Vaderl. Historie, zo als het zelve te Dordrecht op het Stadhuis geplaatst werd, dewijl het, op voorstel van den Burgemeester HUGO REPELAAR, met goedvinden van den Raad, vervaardigd was. DE WITT, weet men, werd, voor die Heldendaad, op den 21, 22 en 23sten Julij des Jaars 1667, door den Staat, met een gouden Kop beschonken, en van elk toegejuicht. Het deerlijk lot, het Edel Broederpaar, daarna, op den 20sten Augustus 1672, te beurt gevallen, is bij de gantsche Waereld bekend. Het Graauw, niet vernoegd, die beroemde Martelaaren van Staat allerschandelijkst mishandeld te hebben, wilde ook hunne Afbeeldsels vernielen. Verscheidene maalen rotte de vergramde dolle Gemeente voor het huis van DE BAAN bijeen, hem dreigende zijn huis om verre te zullen haalen, indien hij hun de schilderstukken niet ten prooije gave.

Dat dezelve onder hem berustende waren, was, door eenen zijner Leerlingen, die zig mede onder de Moordenaars gevoegd had, verspreid. DE BAAN, na de stukken in zekerheid gebragt te hebben, opende zijne deur, en liet zijn huis van onderen tot boven doorzoeken. De woede sloeg van den Haag naar Dordrecht over, alwaar het Graauw het bovengemelde kunststuk van een scheurde, en zodanig vernielde, dat men naderhand werk gehad heeft, uit eenige stukken en brokken, die voor geld opgekocht waren, een schets van het zelve te maaken; het was toen onbekend, dat het eerste Model behouden was.

DE BAAN had, uit dit voorval, geleerd, hoe gevaarlijk het zij, in den haat van het Gemeen te zijn; deeze ongelukkige ondervinding deed hem besluiten, den Hertog VAN LUXEMBURG, voor alle zijne gedaane aanbiedingen, om LODEWIJK DEN VIERTIENDEN, te Zeist, te komen schilderen, te bedanken. Echter behield de Koning zo veel achting voor zijne kunst, dat hij naderhand aan zijnen Ambassadeur D’AVAUX order gaf, in het kopen van Konststukken, zig van den raad van DE BAAN te bedienen. DE BAAN had niet alleen het bovenstaande geleerd, maar in hem zelven werd ook bevestigd, hoe sterk de nijd werkzaam kan worden tegen Mannen van uitmuntende verdiensten. Hij benadeelde niemand. Het eenigste dat hij deed, was, zijne kunst altoos aan alle zijne stukken ten koste te leggen; het geen oorzaak was, dat hij meer dan eens gevaar gelopen heeft, van ontzield te worden, zelfs eens van iemand, dien hij met vermaak, in zijne eigen woning, zijne stukken vertoonde, gelijk men omstandiger zien kan in HOUBRAKEN.

Zie Schouburg, II. Deel, bl. 303-344, bij wien ook melding van zijnen Zoon Jacob de Baan gemaakt wordt.

< >