Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-01-2024

ADELBOLD de XIX

betekenis & definitie

Bisschop van Utrecht, een Friesch Edelman, was zeer geleerd, en een geliefde Raad van Keizer Hendrik den II; die hem, uit het Benedictijner Klooster Lobes, onder het Luiksch gebied behoorende, om zijne bekwaamheid, tot deeze waardigheid verhief. Ongelukkig ontvonkte die bevordering zijne aangeboorene heerschzucht, welke, door eene onverwinnelijke drift, hem tot een oorlogzoekenden Vorst maakte.

Hij vorderde, van Graaf Diederik van Holland, de Merwe, een Eiland tusschen Maas en Waal geleegen; en gestoord over deszelfs weigering, plonderde en moorde hij in veele Hollandsche dorpen, tot dat de overwinning den Graave begunstigde. Naauwlijks had hij het geweld te vergeefs beproefd, of nam toevlugt tot list; hij stookte des Keizers haat tegen Diderik; hij verkreeg de hulp des Hertogs van Lotharingen, en der Bisschoppen van Keulen en Cameryk; dit veroorzaakte eindelijk een der Moedigste oorlogen, die, zedert Karel den Grooten, gevoerd zijn. Hoewel, in deeze tijden, de waereldlijke magt, door bijgeloovigheid, verre beneden de Geestlijke Heerschappij was, moest, echter, Bisschop Adelbold den vrede vragen. (Zie DIRK DE II).

Zijne eerzucht nu een anderen, uitweg zoekende, bepaalde hij zig tot het stichten van voortreffelijke gebouwen. Hij liet het werk, dat Baldricus in Utrecht had begonnen, afbreeken, en, in zeer korten tijd, een veel pragtiger Kerk in de plaats stellen, waar van heden nog een gedeelte in wezen is. Keizer Hendrik kwam met 12 Bisschoppen der waards, om het Godshuis in te zegenen, ter eere van den Heiligen Martinus. Doch het vindt geen geloof, ‘t welk veelen verhaalen, dat de Graaven van Gelderland en Holland, als Leenmannen van den Bisschop, hier bij zouden zijn tegenwoordig geweest, aangezien de eerstgenoemden ten dien tijde nog niet in wezen waren.

Het onrustig Kerkbestier van Bisschop Abold eindigde met zijn afsterven, in November 1027: men zegt, hoewel zeer ongegrond, dat hij het leven van Keizer Hendrik, dat der vroegere Bisschoppen den lof van het Heilige Kruis en der Heilige Maagd, zoude hebben beschreven. Uit hoofde van zijnen ijver, tot vermeerdering van de geestelijke goederen, is hij, na zijnen dood, onder de Heiligen gesteld. Omtrent deezen tijd werd het Graafschap Drenth, met alle deszelfs gerechtigheden, aan het Bisdom Utrecht gehegt.

Auctor Vitae Meinwerei, Cap. 87. VOSSIUS, Jaarboeken. MIERIS, Bisschoppelijke Munte, bl. 128. Vaderl. Hist. II. Deel. H. V.

RYN, Aant. op Batavia Sacr. I. Deel, bl. 644. MELIS STOKE, in Dirk den III. bl. 24, 25. SCHOTANUS, Friesche Hist. bl. 80-81. SCHRIVERIUS, Beschr. van Holl. bl. 50. enz. VAN LOON, Aloud Hist. II.

Deel, p. 84. PICARD Chron. van Drenth, bl. 171-174.

Zeer verschillende (dit moeten wij hier nog aanmerken) zijn de geslachten van de meeste deezer Historieschrijveren, wegens het verhaal, dat Graaf Dirk tegen de Friesen was opgetrokken, om zijns Vaders dood te wreeken, en dat, egter, het magtige leger van Godefried, door weinige Friesen, zeer schandelijk is geslagen: waar uit zij afleiden, dat de Friesen, door Graaf Dirk beoorlogd, de zege zouden hebben bevogten, en dat de geslagene Lotharingers ter hulpe der Hollanderen waren opgekomen. Dan alles nauwkeurig inziende, zal deeze twijfeling vervallen, wanneer men zig erinnert, hoe, in deezen tijd, een gedeelte der Friesen aan den Bisschop van Utrecht onderworpen was, en wederom een ander gedeelte onder den Graaf van Holland stond.

< >