Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-01-2024

ABSPOEL of Abtspoel

betekenis & definitie

dus genaamd, ter oorzaake van ’t moerassig land, waar op dit Huis, bij de stad Leyden, aan de westzijde van ‘t Veer te Warmond, in Oostgeest, of Oestgeest, onder Rhijnland, gebouwd is, door Heer Willem van Mathenés, Abt van Egmond, in ‘t Jaar 1458 overleeden. Naderhand strekte het tot een Lusthuis voor zijne opvolgers.

In den vernielenden Oorlog met Spanje en wel ten tijde van de strenge belegering van Leyden, werd het, door de Spanjaarden, verbrand. Naderhand herbouwd zijnde, door Heer Foy van Broekhoven, vertoonde het zig in eene fraaije gedaante, zo als men ‘t in de Delices de Hollande vind afgebeeld.

Volgens L. SMIDS vind men daar van eene Afbeelding onder de Teekeningen van Roghman, van welke Teekeningen wij niet kunnen nalaaten, hier ter plaatze iets te zeggen, om reden, dat veele van dezelve aan den kundigen Smids onbekend zijn gebleeven.

R. Roghman, dien wij, ter zijner plaatze, nader zullen leeren kennen, was gebooren te Amsteldam, 1597, en overleed aldaar 1687. Zijn arbeid bestaat in 241 uitmuntende Teekeningen, met zwart krijt, de Pen, en O. I. Inkt vervaardigd. Zij zijn verdeeld in zes deelen, die weleer behoord hebben aan den Heer VERHOEK, doch tegenwoordig berusten in het Kabinet van den Konstkundigen Heere C.

PLOOS VAN AMSTEL, JACOB CORNELISZ., onder den tijtel van Antiquitates Belgicae, Arte Incomparabili, atramento Indico delineatae per R. R.

Het Eerste deel begint met het Slot te Muiden, en het Tweede eindigt met het Huis te Groennouwe. Het Derde en Vierde bevat de Huizen en Sloten, in Holland, Rhijnland, Delfsland en Schieland. Het Vijfde behelst Zuid-Holland, en het Zesde NoordHolland en Kennemerland. Wanneer ’er ons vervolgens te vooren komen, die door Smids niet beschreeven zijn, zullen wij dezelve met een voor den naam van Roghman tekenen.

In 1746 behoorde dit huis aan den Heere en Mr. Willem Plaats, Raad in de Vroedschap der Stad Leyden.



Bij Ampzing, in zijne beschrijving van Haarlem, vind men aangetekend, dat dit Huis, in 1577, bewoond werd door Nicolaas de Nova Terra, welke, zijn Bisdom van Haarlem aan Goverd van Mierlo afgestaan hebbende, zig daar op eenigen tijd onthield, zo als uit eenen brief van hem blijkbaar is. Voor dat wij den Brief zelven plaatzen, dient gemeld te worden, dat deeze Nova Terra, met toestemming van den Paus, zijn Bisdom, voor 4000 Gl. had afgestaan: doch vermids hij naderhand weigerde, zijn woord gestand te doen, schreef Nova Terra aan Jonkheer Adriaan van Swieten, toen Gouverneur van ter Goude, met verzoek dat de Prins van Oranje hem behulpzaam zijn zoude, in de volgende woorden.

„Wisten mijne Heeren, wat spijt, hoogmoed en verdriet, de goede schoon woord geevende Monnik sonder meenen, mij, die hem mijn stoel geruimd hebbe, is doende; myne Heeren souden hen te samen verwonderen, ende medelijde met mij hebben: tot Haerlem komende, dese waardige Bisschop doen mijn Cousyn Heda mijn Huisraad scheep zoude doen, die ik van Utrecht daar dede brengen, heeft die doen arresteeren; het huis van Klaas van der Laen, by my tot myn zelfs woninge wederom gekocht, dat tot noch toe geweldiglijk behoudende en gebruikende; daarenboven begroeft twee Koffers met geld in de Schoorsteen, en liep weg van zyn Schaepen naar Braband toe, doe hy niet wel genoeg plukken mocht, liegende den eene logen over den ander, dat hy geen geld hadde my te betaelen, maar mijn paonniers, die vonden den Aap, met staart en al; voort meer andere spyten my achter myn rugge aengedaen, waert te lange alhier te verhaalen, dan nu kort (schrijft hy) heeft hy hem verstout ook stilzwygende te verheuren ‘t land, ‘t welk om ‘t Huis Abtspoel legt altoos voormaals by my gebruikt), tot syn zelfs profyt, cul nihil satis est, inexplebili habendi siti correpto. Hieromme neem ik myn keer, tot onse onderlinge oude vrundschappe, begeerende hertelick in dese myne grote behoeftelykheid, niet hebbende een dienaar die my leyden mach, dan een oude dienstmaagd, sittende hier in een geleend huis, my behulpig te wesen, en aen de Prince te recommandeeren, dat ik tot mynder gerechtigheid komen mag. Was ondertykend Idem ille totus quicquid est vester Nicolaus à Nova Terra, desolatus ab hominibus,” (hier scheen iets te ontbreken) qui spero erst consolator meus. En op den kant stond, den 12 Junij 1577.

GOUDHOEVEN, Chronijk, fol. 61. Delices de Hollande.

< >