Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-01-2024

ABBEKERK

betekenis & definitie

de Stede, die deezen naam draagt, bestaat uit de Ambachtsheerlijkheid van dien naam, waar toe behoort Twisk, Midwoud, en het noordelijk gedeelte van Lambertschagen. In ‘t Jaar 1741 werd zij aan de Regenten verkogt voor 5000 Guldens. Zij is gelegen in Noord-Holland, één uur van Medenblik. De tegenwoordige Regeering bestaat uit een Crimineelen en Civielen Schout; de aanstelling van den eersten staat aan de Staaten van Westfriesland, en van den anderen aan de Ambachtsheeren; verder uit 43 Vroedschappen, 2 Burgemeesters, en 9 Schepenen.

De Vroedschappen worden gekooren, uit de meest gegoede burgers, door zes daar toe gemagtigde Rijkdommen, of Riggelmeesters, gelijk men hen hier noemt. Zij hebben de magt, om ieder Burger onder Eede aftevraagen, hoe veel hij gegoed is; waar van lijsten onder hen berustende zijn. Op Nieuwjaarsdag kiezen zij, uit de Vroedschap, negen Schepenen, waar van ’er drie te Abbekerk drie te Twisk, en twee te Midwoud zijn, en de negende te Lambertschagen. De Vroedschappen kiezen twee Burgemeesters, welke, op de Rechtdagen, de voorzittende Heeren zijn, doch, in Crimineele zaaken, slegts eene raadgeevende stem hebben. Ook stellen zij, nevens de Vroedschappen, den Secretaris aan. Verder hebben zij ‘t recht van goed- of afkeuring, in het beroepen van een Predikant.

Ten aanzien van deszelfs bijzonderen Ban, of Rechtsgebied, is Abbekerk omringd van Twisk, Benningbroek, Sijbekarspel, Opmeer en Lambertschagen. De grootte word geschat op 507 Morgen, 305 en een halve Roeden Lands. Het getal der Huizen beloopt omtrent 90. Ook staat hier het Raadhuis van de Ambachtsheerlijkheid.

Voorheen had Abbekerk eene Parochie, die door de Graaven van Holland begeeven werd; doch de bevestiging van den Parochiaan moest bij den Proost van Westfriesland gehaald worden. De Pastoor had ’er een woonhuis, en 9 morgen lands; welke, echter, belast waren met een deel in het onderhoud der dijken. De Kerk pronkt met een spitzen toren; in ‘t Jaar 1656, werd aan denzelven de eerste steen geleid. De Hervormde Godsdienst heeft hier al vroeg gebloeid; in ‘t Jaar 1572, werdt hier tot Leeraar beroepen Rippertus Sixtus.



In den Jaare 165S8, werd Abbekerk zeer berucht, door het zonderling geval van AAGT GERMONTS, Huisvrouw van Claas Nijszoon, te vooren onbesprooken lieden, niet rijk of arm, en den Roomschen Godsdienst toegedaan. Volgens haar voorgeeven, hadt zij driemaal gekraamd; doch naderhand werd ontdekt, dat de eerste zogenaamde Vrucht bestaan had, in een opgemaakten Verkensreuzel; het tweede in een Kind, opgemaakt van oude lappen; het derde in een samenstel van Stokvisch en roode Kool, in plaatze van ‘t hoofd; de armen waren van Beulingen gemaakt. Het kon niet anders zijn, of de bijzondere manier, waar mede deeze haringen verzeld geweest waren, moest groote opspraak veroorzaaken:

I) Omdat het altoos geschied was, zonder bijzijn van wettige getuigen.

II) Omdat de gewaande Kinderen van geene buuren gezien waren, of mochten gezien worden; ja zelfs niet van de Moeder, die ze gebaard hadt, uitgenomen het eerste Kind, welk men voorgaf, een misgeboorte geweest te zijn.

III) Omdat Aagt, in de twee laatste Kraamen, was geholpen, door een zogenaamd Vroedwijf, haar onbekend, en door geen mensch buiten haar gezien.

Dit gerucht was als een rollende sneeuwbal, die hoe langs hoe grooter word, en maakte dus ook de Rechters wakker. Na de begraaving van ‘t zogenaamde derde Kind, beslooten zij, de Kistjes te doen openen, en bevonden de daarin begraven zogenaamde Kinderen, zo als hier boven beschreven is. Hier op deed de Baljuw, Johan de Mijst, Aagt Germonts, die als nog de gedaante van eene Kraamvrouw had, in haar huis, door Gerechtsdienaars, bewaren, en, na verloop van zes weeken, in de gevangenis overbrengen. Alle de getuigenissen, die naderhand werden ingehaald, behelsden eenpaarig, dat geen der getuigen de zogenaamde Kinderen gezien had, of had mogen zien; waarom men in ‘t eerst onderdekte, dat Aagt nimmer gekraamt had.

Doch eene verklaaring van twee beëedigde Vroedvrouwen en Buuren, behelzende, dat zij alle tekenen, die men aan eene Kraamvrouw gewoon was te ontdekken, bij Aagt gevonden hadden, uitgenomen het zog in de Borsten, bragt het vermoeden op de baan, dat de Kinderen, door haar ter waereld gebragt, vermoord, of anderzins door haar verduisterd waren; te meer, daar zij bij haare verklaaringen, wezenlijk gebaard te hebben, volhardde. De Man van Aagt Germonts verzocht meermaals het ontslag van zijne gedetineerde Huisvrouw, onder belofte van ‘t stellen van behoorlijken borg. De Baljuw, daarentegen, eischte, om van de gevangene nader bekentenis te bekoomen, van Schepenen vrijheid, haar tot scherper onderzoek te mogen brengen; doch deeze zig hier in bezwaard vindende, beslooten, alvoorens daar in toetestemmen, het Advis van kundige en onpartijdige Rechtsgeleerden inteneemen. Drie van Amsteldam, P. Cloek, P. Bisschop en C. Hop, adviseerden, dat ’er nog geen grond was, de gevangene op den Pijnbank te konnen brengen, om reden dat het nog niet in Rechten bewezen was, dat zij wezenlijk Kinderen gebaard, veel min dezelve mishandeld had.

Twee anderen in ’s Hage, W. de Groot en Jacob van Strijen, waren van geslachten, dat indien, na gedaan onderzoek en vergelijk van de Gevangene tegen de Getuigen, geen meerder verschooning, of zuivering voor de Gedetineerde kwam te blijken, men den Officier zijnen eisch behoorde in te willigen, en haar verzoek, van Provisioneel ontslag, te ontzeggen. Hier door raakten de Rechters, in deeze duistere zaak het spoor nog verder bijster; en nog meer, omdat een Kerklijk Persoon zijne gedachten in geschrift stelde, en de zaak dacht te brengen tot een werk des Duivels.

Doch de Rechtsgeleerden brachten hier tegen in, de bekende spreuk, a posse ad esse nonvalet argumentum. De Rechters, om uit deezen doolhof te geraaken, haalden raad bij twee Rechtsgeleerden te Hoorn. Terwijl deeze bezig waren om hun advijs in gereedheid te brengen, vondt Aagt middel om de gevangenis te ontsnappen; doch vermids de Baljuw den man, als daar toe de hand geleend hebbende, in haare plaats deed stellen, was dit het middel, dat zij te rug kwam.

Naadat het Hoornsch advis was ingekoomen, werd aan den Baljuw, volgens het oordeel van P. A. Overwater en H. Gaarman, vrijheid gegeeven, om Aagt, door eene gematigde tortuure, tot nader bekentenis van de waarheid te brengen. De Rechters hier toe beslooten hebbende, bedacht, en bracht de gevangene weder een ander voorwendzel op ‘t tapijt; zij zeide, niet te gelooven, dat ze, de twee laatste reizen, gebaard hadt; en dit dacht haar de waarheid te zijn, uit hoofde eener openbaaringe, haar in de gevangenis te vooren gekomen: welke verschijning zoude bestaan hebben, in die van ‘t onbekende Vroedwijf.

Doch vermids haar verhaal, met dat van haaren Man, hieromtrent gedaan, niet overeenstemde, beslooten Schepenen eindelijk tot de Tortuure, welke aan haar, den 11 Maart 1659, werd te werk gesteld, zonder dat zij echter iets anders bekende. Eenigen tijd daarna eischte de Baljuw, dat de gevangene haare gebaarde Vrugt, ‘t zij levend of dood, zoude aan den dag brengen, en, bij gebreke van dien, gebracht worden ter plaatze, daar men gewoon is Justitie te doen, om aldaar eerst geworgd en vervolgens verbrand te worden.

Doch de Advisen der Rechtsgeleerden, ten haaren voordeele, deeden de Rechters besluiten, om in plaats van aan deezen gestrengen eisch te voldoen, haar te vonnissen, om met drie, ten dien einde te makene poppen, in haare armen, den tijd van een geheel of half uur te pronk te staan, en verder te voldoen de kosten van de Processe, ter taxatie en moderatie van den Gerechte. Voor ‘t oog van eene menigte aanschouwers, werd dit, op den 17 April, volvoerd. Aagt kwam, dien zelfden avond, weder in haar huis, bij haaren Man. Hoe vreemd nu dit ook schijnen moge, is ons echter nergens gebleeken, de reden waarom men dergelijke gewaande Kraamen heeft voorgegeeven.

Een breedvoeriger verhaal hier van is te vinden, in een berigt der gantsche Proceduure, in ‘t licht gegeeven door den Secretaris Jacob Landman, onder den Tijtel, Misgeboorte van ‘t Abbekerker Wijf, in 8vo. 1661.

< >