- Komintern. (afkorting)
- Komkommers zijn van maagdenaard; zij dienen niet te lang bewaard (spreekwoord)
- Komm. (afkorting)
- Komp. (afkorting)
- Komsnab. (afkorting)
- Komsomol. (afkorting)
- Komt de duivel in de kerk, dan wil hij op het hoogaltaar zitten (spreekwoord)
- Komt de nieuwe broek aan het oude wambuis, dan scheuren de vetergaten uit (spreekwoord)
- Komt men over de hond, dan komt men ook over de staart (spreekwoord)
- Komt men over de hond, dan komt men over de staart (spreekwoord)
- Komt tijd, komt raad (spreekwoord)
- Kon (afkorting)
- Kon de zot zwijgen, men hield hem voor wijs (spreekwoord)
- Kon. (afkorting)
- Kon. Pharm. Fahr. (afkorting)
- Kon. Ver. O. en W. (afkorting)
- Konefa. (afkorting)
- Koningen hebben lange armen (spreekwoord)
- Koninklijke. (afkorting)
- Konj. (afkorting)
- Kons. (afkorting)
- KonsG (afkorting)
- Kontrol Ko. (afkorting)
- Koop breekt geen huur (spreekwoord)
- Koop het in de tijd en gebruik het in de nood (spreekwoord)
- Koop je buurmans koe en trouw je buurmans dochter (spreekwoord)
- KoopV (afkorting)
- KoopV. (afkorting)
- Koopdagen zijn stroopdagen (spreekwoord)
- Koopv. (afkorting)
- Kop noch staart hebben (spreekwoord)
- Kop of kont (spreekwoord)
- Kop op! (spreekwoord)
- Kop. (afkorting)
- Kopen is een gat in de zak (spreekwoord)
- Kopen kost geld (spreekwoord)
- Koperen geld, koperen zielemis (spreekwoord)
- Koperen geld, koperen zielmis (spreekwoord)
- Koperen geld, koperen zielmissen (spreekwoord)
- Koperen loon (geld) - koperen zielmis (spreekwoord)
- Kopje duikelen (spreekwoord)
- Kopje onder gaan (spreekwoord)
- Kopt. Chr. (afkorting)
- Kopzorg hebben (spreekwoord)
- Kor (afkorting)
- Kor. (afkorting)
- Kordaat optreden (spreekwoord)
- Koren dorsen in andermans schuur (spreekwoord)
- Koren op iemands molen zijn (spreekwoord)
- Koren op zijn molen (spreekwoord)
- Korp. (afkorting)
- Kort aangebonden zijn (spreekwoord)
- Kort afzeggen is vriendschap doen (spreekwoord)
- Kort beraad, goed beraad (spreekwoord)
- Kort beraad, lang berouw (spreekwoord)
- Kort en bondig (spreekwoord)
- Kort en goed (spreekwoord)
- Kort haar is gauw gekamd (spreekwoord)
- Kort proces maken (spreekwoord)
- Kort van hand zijn (spreekwoord)
- Kort van memorie zijn (spreekwoord)
- Kort van stof zijn (spreekwoord)
- Korte afrekening maakt lange vriendschap (spreekwoord)
- Korte armen hebben (spreekwoord)
- Korte benen maken de weg lang (spreekwoord)
- Korte haver krijgen (spreekwoord)
- Korte metten (spreekwoord)
- Korte metten maken (spreekwoord)
- Korte metten met iemand maken (spreekwoord)
- Korte metten met iets maken (spreekwoord)
- Korte neuzen zijn gauw gesnoten (spreekwoord)
- Korte rekening (maakt) lange vriendschap (spreekwoord)
- Korte rekening maakt lange vriendschap (spreekwoord)
- Korte wetten (ook: metten) maken (spreekwoord)
- Korte wetten met iets maken (spreekwoord)
- Kortzichtig zijn (spreekwoord)
- Kost de zot zwijgen, men hield hem voor wijs (spreekwoord)
- Kostel. (afkorting)
- Kosten noch moeiten sparen (spreekwoord)
- Kosters kiekens wachten (spreekwoord)
- Kosters koe mag op het kerkhof weiden (spreekwoord)
- Koster’s koe mag op het kerkhof weiden (spreekwoord)
- Koud noch heet zijn (spreekwoord)
- Koude drukte (spreekwoord)
- Kousen breien en sajet toegeven (spreekwoord)
- Koverkusteksport. (afkorting)
- Koweko. (afkorting)
- Kpn (afkorting)
- Kr (afkorting)
- Kr rKvpton (chemisch element) Kr. (afkorting)
- Kr. (afkorting)
- Kraaien en duiven vliegen nooit samen (spreekwoord)
- Kraaien moeten op aas leven (spreekwoord)
- Kraaien moeten op aas loeren (spreekwoord)
- Kraak noch smaak hebben (spreekwoord)
- Kraakijs is geen breekijs (spreekwoord)
- Kraakporselein zijn (spreekwoord)
- Kraakzindelijk zijn (spreekwoord)
- Kracht bij zetten aan zijn woorden (spreekwoord)
- Kracht bij zijn woorden zetten (spreekwoord)