Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie H
- Heenvlieden
- Heenvliegen
- Heenvluchten
- Heenweg
- Heenwortel
- Heenzeilen
- Heep
- Heer
- Heerachtig
- Heerbaan
- Heerboer
- Heerbroer
- Heerd
- Heere
- Heereboer
- Heerel
- Heerenambacht
- Heerenbad
- Heergewaad
- Heerig
- Heerkracht
- Heerleger
- Heerlijk
- Heerlijkheid
- Heerloos
- Heermoes
- Heers
- Heerschaar
- Heerschachtig
- Heerschap
- Heerschappij
- Heerschen
- Heerschend
- Heerschziek
- Heerschzucht
- Heervaart
- Heerze
- Heesch
- Heester
- Heesterachtig
- Heesterbosch
- Heet
- Heetekoek
- Heeten
- Heetgebakerd
- Heetheid
- Heethoofd
- Heetloopen
- Heetsel
- Hef
- Hefbalk
- Hefboom
- Hefboomboor
- Hefboomsarm
- Hefbord
- Heffe
- Heffen
- Heffer
- Heffing
- Hefhaak
- Hefster
- Hefstoel
- Heft
- Heftang
- Heftig
- Hefvermogen
- Heg
- Hegemonie
- Hegge
- Heggekruid
- Heggen
- Hegira
- Hei
- Heiaal
- Heibaas
- Heibeien
- Heibeiig
- Heibel
- Heibelen
- Heibezem
- Heiblaak
- Heiblok
- Heiboender
- Heide
- Heideachtig
- Heidebarmpje
- Heidemaatschappij
- Heiden
- Heidenapostel
- Heidendom
- Heidenland
- Heidensch
- Heideontginning
- Heidin
- Heidoof
- Heidoorn
- Heiduin
- Heiduk
- Heien
- Heifluiter
