HUISHOUDELIJK, bn. (-er, -st), zooals in eene goede huishouding past, spaarzaam, ordelijk : eene huishoudelijke vrouw; de helft weg te werpen, dat is niet huishoudelijk;
— op de huishouding betrekking hebbende: huishoudelijke zaken;
—eene huishoudelijke vergadering, gewone vergadering eener vereeniging enz., waar de loopende zaken behandeld worden;
— gewoon, alledaagsch : voor huishoudelijk gebruik. HUISHOUDELIJKHEID, v. spaarzaamheid, ordelijkheid.