Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie H
- Hoogedel
- Hoogeerwaard
- Hoogeind
- Hoogelied
- Hoogelijk
- Hoogen
- Hoogepriester
- Hoogepriesterlijk
- Hoogepriesterschap
- Hoogere-burger
- Hoogereind
- Hoogeremachtsvergelijking
- Hoogerhand
- Hoogerop
- Hoogerwal
- Hoogeschool
- Hoogfluit
- Hooggaand
- Hooggeacht
- Hooggebergte
- Hooggeboren
- Hooggeel
- Hooggeleerd
- Hooggeplaatst
- Hooggerechtshof
- Hooggeschat
- Hooggroen
- Hooghartig
- Hoogheemraad
- Hoogheid
- Hooghollandsch
- Hooging
- Hoogkamer
- Hoogkoor
- Hoogland
- Hoogleeraar
- Hooglied
- Hooglijk
- Hoogloffelijk
- Hoogloopend
- Hoogmis
- Hoogmoed
- Hoogmoedig
- Hoogmoedswaan(zin)
- Hoogmogend
- Hoogmuil
- Hoognoodig
- Hoogoven
- Hoogpooter
- Hoogrood
- Hoogrug
- Hoogruggig
- Hoogschatten
- Hoogschieman
- Hoogsel
- Hoogst
- Hoogstaangeslagene
- Hoogstammig
- Hoogstand
- Hoogstatelijk
- Hoogstdezelve
- Hoogte
- Hoogtecirkel
- Hoogtepunt
- Hoogterecord
- Hoogtijd
- Hoogveen
- Hoogverheven
- Hoogverraad
- Hoogvlakte
- Hoogvliegend
- Hoogvlieger
- Hoogwaardige
- Hoogwaardigheid
- Hoogwater
- Hoogwelgeboren
- Hoogwijs
- Hoogzaal
- Hoogzuinig
- Hoogzwanger
- Hooi
- Hooiachtig
- Hooiarke
- Hooibeestje
- Hooiberg
- Hooibinder
- Hooien
- Hooier
- Hooigaffel
- Hooikoorts
- Hooikrok
- Hooiland
- Hooischaar
- Hooischelf
- Hoon
- Hoonen
- Hoonend
- Hoongelach
- Hoop
- Hoopen
