Definities van Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal in de Ensie Z
- zoetklinkend
- zoetluidend
- zoetluidendheid
- zoetrasp
- zoetreukig
- zoetsappig
- zoetschaaf
- zoetvijl
- zoetvijlen
- zoetvloeiend
- zoetwater
- zoetwaterfauna
- zoetwaterkreeft
- zoetwatermeer
- zoetwaterpoliep
- zoetwaterschildpad
- zoetzuur
- zoëven
- zog
- zogen
- zogenaamd
- zogezegd
- zogoed als
- zohaast (zodra)
- Zoïlus
- zok
- zolang
- zolder
- zolderdeur
- zolderen
- zoldergat
- zoldering
- zolderkamertje
- zolderschuit
- zoldertrap
- zolen
- zomen
- zomer
- zomeraardappel
- zomerachtig
- zomerbedding
- zomerdag
- zomerdienst
- zomerdijk
- zomerdos
- zomeren
- zomerfeest
- zomergast
- zomergoed
- zomergroen
- zomerhalfjaar
- zomerhoed
- zomerhuis
- zomerjapon
- zomerkade
- zomermaand
- zomerpeer
- zomerpeil
- zomers
- zomersproeten
- zomertarwe
- zomertekens
- zomertheater
- zomertijd
- zomervacantie
- zomervagen
- zomerverblijf
- zomervogel
- zomerzalm
- zomerzon
- zomerzonnestilstand
- zomin
- zomp
- zon
- Zon- en feestdagen
- zondaar
- zondaarsbankje
- Zondag
- Zondagavond
- Zondags
- Zondagsblad
- Zondagsdienst
- zondagsgezicht
- zondagsjager
- zondagskind
- zondagskleed
- zondagskost
- zondagsletter
- zondagspak
- zondagspreek
- zondagsruiter
- zondagsrust
- zondagsschool
- zondagssluiting
- zondagsviering
- zondagswet
- zonde
- zondeloos
- zondenboek
- zondenbok
