Definities van Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal in de Ensie S
- schaatsen
- schaatsenrijden
- schaatshout
- schaatsijzer
- schaâuw
- schab
- schab(e)letter
- schabb(er)ig
- schabbernak
- schabel
- schabloon
- schabouwelijk
- schabrak
- schach
- schacheren
- schacht
- schachtkooi
- schadde
- schade, scha
- schadelijk
- schadeloos
- schadeloosstellen
- schaden
- schadepost
- schadevergoeding, schavergoeding
- schaduw
- schaduwbeeld
- schaduwen
- schaduwrijk
- schaduwzijde
- schaffelen
- schaffen
- schaften
- schaftkelder
- schakel
- schakelaar
- schakelbord
- schakelen
- schakeling
- schakellijm
- schakelnet
- schaken
- schaker
- schakeren
- schakering
- schaking
- schako
- schal
- schalen
- schalie
- schaliedak of schaliëndak
- schalk
- schalks
- schallen
- schalm
- schalmei
- schalmen
- schalmlaag
- schaloos
- schamel
- schamen, zich
- schamp
- schampavie
- schampdek
- schampen
- schamper
- schamperen
- schamppaal
- schampschot
- schand(e)bord
- schandaal
- schandaleus
- schandalig
- schandaliseren
- schande, schand
- schandedaad
- schandekoop
- schandelijk
- schandmerk
- schandpaal
- schandstraf
- schandteken
- schandvlek
- schandvlekken
- schandzuil
- schans
- schansgraver
- schanskorf
- schansloper
- schap
- schapeleder, schapeleer
- schapenbloem
- schapenboter
- schapenhok
- schapenkaas
- schapenkervel
- schapenklaver
- schapenscheerder
- schapenvlees
- schapenwolkjes
