Definities van Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal in de Ensie A
- aaneensluiten
- aaneensmeden
- aaneenstuiken
- aanfluiten
- aanfluiting
- aanfok
- aanfokken
- aangaan
- aangaande
- aangang
- aangapen
- aangebedene
- aangeblazen
- aangebonden
- aangeboren
- aangedaan
- aangeërfde
- aangehuwd
- aangeklaagde
- aangekleed
- aangelande
- aangeleerd
- aangelegen
- aangelegenheid
- aangenaam
- aangenomen
- aangespen
- aangesteld
- aangestelde
- aangetogen
- aangetrouwd
- aangeven
- aangezicht
- aangezien
- aangieren
- aangieten
- aangietkleuren, v. mv. (kleurstoffen, waar-
- aangietkleuren, v. mv. (kleurstoffen, waarmee men verglaast)
- aangifte
- aangluipen
- aangorden
- aangrauwen
- aangren zend
- aangrijnzen
- aangrijpen
- aangrijpend
- aangrijpingspunt
- aangrimmen
- aangroei
- aangroeien
- aangrommen
- aanhaken
- aanhalen
- aanhalerig
- aanhalig
- aanhaling
- aanhalingsteken
- aanhang
- aanhangen, hing -, h. -gehangen (1 ge-
- aanhangen, hing -, h. -gehangen (1 gehecht zijn aan; liefde toedragen; 2 iems. belangen, beginselen toegedaan zijn; 3 bijvoegen)
- aanhanger
- aanhangig
- aanhangmotor
- aanhangsel
- aanhangwagen
- aanhankelijk
- aanhankelijkheid
- aanharden
- aanhebben
- aanhechten
- aanhechtingspunt
- aanhef
- aanheffen
- aanhelpen
- aanhijgen
- aanhinken
- aanhitsen
- aanhoeven
- aanhollen
- aanhoorder
- aanhorig
- aanhorigheid
- aanhouden
- aanhoudend
- aanhouder
- aanhouding
- aanhuwen
- aanijlen
- aanjager
- aankalken
- aankanten
- aankap
- aankappen
- aankeren
- aankijken
- aanklacht, v. -en (1 beschuldiging bij de
- aanklacht, v. -en (1 beschuldiging bij de bevoegde macht, inz. het gerecht; 2 het stuk met de aanklacht)
- aanklagen
- aanklampen
- aankleden