Elke boom is te herkennen aan zijn schors. De schors van een berk is zacht en wit; die van een noteboom ruw en donker; de schors van een ahorn is bruin-wit gevlekt.
Maar hoe boomschors er ook uitziet: haar functie is voor elke boomsoort dezelfde. De buitenste laag van boomschors bestaat altijd uit een soort waterdichte kurk. Die laag vormt voor de boom een bescherming tegen beschadiging door dieren en tegen uitdroging door droge winden. Binnen de schors ligt de bast van de boom.Deze is veel zachter, kan gemakkelijk beschadigd worden en behoeft daarom bescherming. Die laag speelt een belangrijke rol in het leven van een boom. Ze bestaat namelijk voor een gedeelte uit een soort buisjes, die voor het transport van organisch voedsel zorgen. Juist onder de bast ligt een andere laag, het cambium, dat eveneens door de schorslaag beschermd moet worden. Op deze plaats wordt namelijk het nieuwe hout en de nieuwe bast gevormd. Door dat nieuwe hout stroomt het water, dat de boom met zijn wortels opzuigt.
Af en toe wordt een boom door de bliksem getroffen en van zijn schors en bast ontdaan. Zo’n boom heeft op den duur geen enkele levenskans meer en is gedoemd te sterven.
De Noordamerikaanse Indianen plachten uit berkenschors kano’s te maken. Boomschors kan ook voor andere doeleinden worden gebruikt : als bouwmateriaal, als grondstof voor medicijnen (kinine bijvoorbeeld is gemaakt uit de schors van de kinaboom) of specerijen (kaneel) en voor het vervaardigen van looistoffen. Boomschors is dus voor de mens dikwijls even nuttig als voor de boom zelf.