De kinaboom is een eeuwiggroene loofboom met grote bloemen en bladeren, die voorkomt in het Zuidamerikaanse Andesgebied en waarvan de bast een geneeskrachtige werking bezit.
Die geneeskrachtige werking was voor de ontdekking van de Nieuwe Wereld al bekend aan de Indianen van de Andeslanden. De plant werd in 1639 voor het eerst naar Europa gebracht door de echtgenote van de Peruviaanse onderkoning. De schors van de boom werd in poedervorm toegediend en bleek verbluffende resultaten te geven. De herkomst van het geneesmiddel, die aanvankelijk geheimgehouden werd, raakte bekend nadat de Engelse avonturier Talbot ze in 1679 voor goed geld verried aan de Franse koning Lodewijk XIV. Gemalen kinabast werd spoedig zo populair, dat La Fontaine er in 1682 een gedicht aan wijdde.
Toch duurde het nog tot de 18e eeuw voor enkele botanici een wetenschappelijke beschrijving van de kinaboom opstelden en de verschillende soorten begonnen te onderscheiden.
In de kinabast bevindt zich een stof die tegenwoordig bekend staat als kinine en die bijzonder heilzaam werkt bij de bestrijding van verscheidene ziektes. Pas in 1820 slaagden de Franse geleerden Pelletier en Caventou er in deze kinine uit de kinabast te distilleren. Tegenwoordig wordt de kinaboom op grote schaal gekweekt in praktisch alle warme streken op aarde. Het grootste gedeelte van de kinabastproduktie staat op naam van Indonesië; het wordt elders tot kinine verwerkt, o.m. in Nederland.