De wol van een schaap, de vacht van een kat en de krullen van een baby bestaan allemaal uit haar. Haar wordt alleen gedragen door diersoorten (biologisch gezien is ook de mens een dier), die behoren tot de klasse der zoogdieren.
Zelfs ‘kale’ zoogdieren als walvissen, olifanten, neushoorns en nijlpaarden hebben haar - al blijft dat vaak beperkt tot een paar sprietjes.Ook het lichaam van de mens is, op de handpalmen na, geheel met haar bedekt. Het meeste van dit haar is echter zó kort en fijn, dat het nauwelijks te zien is.
Onder de microscoop blijkt, dat het haar van de verschillende diersoorten duidelijk van elkaar te onderscheiden is. Ook het haar van twee mensen kan opvallende verschillen vertonen. Het meeste haar bevat kleurstoffen, die het blond, bruin, rood of zwart maken. Oude mensen (en dieren!) verliezen dikwijls die kleurstoffen, waardoor hun haar grijs of zelfs wit wordt.
Haar kan grof zijn of fijn, dik of dun, sluik of krullend. Maar al die verschillende haarsoorten groeien op precies dezelfde wijze uit de huid. Elk haartje heeft een ‘wortel’, die gevoed wordt door een dun adertje. Iedere haar is bovendien verbonden met een heel klein zenuwtje en een even klein spiertje. Als iemands haren ‘overeind gaan staan’ heeft de zenuw een boodschap overgebracht naar het spiertje, dat het haar onmiddellijk in een rechte stand heeft gebracht. Elk haar wordt tenslotte regelmatig ingevet door kleine oliekliertjes.
Haar vormt een goede bescherming; het houdt de lichaamswarmte vast, weert koude en kan soms zelfs een bescherming zijn tegen verwondingen.
Het haar van dieren kan voor de mens van veel nut zijn. We maken er o.m. bontjassen, textiel, penselen en borstels van.