In Nederland en België kan een kind al naar school als het drie, vier jaar oud is. Voor de allerkleinsten immers hebben we kleuterscholen, waar de kinderen spelenderwijs leren met anderen om te gaan.
Echt onderwijs wordt er op de kleuterschool natuurlijk niet gegeven. Dat begint pas op de lagere school, waar elk kind (ook als het niet naar de kleuterschool is geweest) naar toe moet als het zes jaar is geworden. Naar toe MOET, want zowel in Nederland als in België bestaat er een leerplicht. Een moderne lagere school heeft zeven of acht klassen. Als een kind zes van die klassen doorlopen heeft, kan het ‘verder leren’. Daartoe zijn allerlei mogelijkheden. Als iemand betrekkelijk snel een baan wil hebben of niet van plan is nog jarenlang te studeren, kan hij in Nederland b.v. naar de Mulo of naar de Lagere Technische School; opleidingen, die eventueel weer toegang geven tot onderwijsinstellingen als de H.T.S., de Zeevaartschool, de Kweekschool en de Middelbare Land- of Tuinbouwschool.Een andere mogelijkheid is, dat een kind, na het doorlopen van de lagere school, overstapt naar het Middelbaar Onderwijs: de H.B.S., het Lyceum of het Gymnasium. Een middelbare studie duurt vijf à zes jaar en wordt afgesloten met een eindexamen, dat de leerling in het bezit stelt van een waardevol diploma. Met zulk een diploma kan hij de maatschappij binnenstappen en proberen carrière te maken. Echte studiehoofden kunnen na de middelbare school echter verder gaan. Stel bijvoorbeeld dat iemand na het eindexamen gymnasium besluit scheikundige te worden. Hij kan dan natuurlijk in een laboratorium gaan werken.
Maar een écht geleerde zal hij dan nooit worden. Daarvoor is een universitaire opleiding nodig. Dat geldt ook voor heel veel andere beroepen. Economen, artsen, ingenieurs, advocaten, natuurkundigen, archeologen en rechters hebben bijna allen een universitaire opleiding achter de rug. Die universitaire opleidingen zijn alleen toegankelijk voor hen, die een middelbare opleiding gevolgd hebben. Nederland heeft twaalf universiteiten of hogescholen. Het zijn de volgende:
Rijksuniversiteit Leiden (gesticht in 1575)
Rijksuniversiteit Groningen (1614)
Rijksuniversiteit Utrecht (1636)
Gemeentelijke Universiteit Amsterdam (1632)
Vrije Universiteit Amsterdam (1880)
Keizer Karel Universiteit Nijmegen (1923)
Technische Hogeschool Delft
Technische Hogeschool Eindhoven
Technische Hogeschool Enschede
Economische Hogeschool Tilburg
Economische Hogeschool Rotterdam
Landbouwhogeschool Wageningen
België heeft, behalve verscheidene gespecialiseerde instellingen voor hoger onderwijs, vier universiteiten: die van Leuven (1426), Brussel, Luik en Gent.
Bijna alle landen ter wereld hebben tegenwoordig onderwijsinstellingen. Er zijn grote verschillen in outillage en kwaliteit, maar in één ding komen ze alle overeen: er wordt les gegeven aan jonge mensen.
Het onderwijs is veel ouder dan de school.
Reeds in de voorhistorie leerde men van de ervaring en de wijsheid van anderen. De zoon van een holbewoner hoefde niet meer zelf uit te zoeken wat de snelste manier was om een mammoet te doden. Dat leerde hij van zijn vader, die hem ook bijbracht hoe hij een speerpunt moest maken; hoe die bevestigd moest worden aan een houten schacht; hoe het wapen geworpen moest worden om de beste resultaten te krijgen. Misschien ontdekte de jongen in de loop van zijn leven betere methodes om te jagen of om wapens te maken. Die kennis gaf hij dan weer door aan zijn kinderen en kleinkinderen. Op die manier werd de kennis en de ervaring van vele generaties steeds opnieuw weer doorgegeven; niet alleen de kennis op het gebied van het dagelijkse leven, maar ook wat betreft de wereld, waarin de mens leefde.
Duizenden jaren lang bleef het onderwijs beperkt tot de familiekring. Pas toen de mens geleerd had te schrijven, kwam in dat systeem verandering. In het oude Egypte bijvoorbeeld waren slechts een paar mensen, die de schrijfkunst machtig waren. Sommigen van hen voorzagen in hun levensonderhoud door voor anderen zaken op schrift te stellen of hen geschriften voor te lezen en uit te leggen. Als een Egyptische jongen lezen en schrijven wilde leren, moest hij bij zo’n beroepsschrijver in de leer gaan. Als er meer liefhebbers waren, vormde de schrijver kleine groepjes, aan wie hij tegelijkertijd les gaf. Op die manier ontstonden de eerste scholen.
Ook het oude Babylonië bezat zulke scholen.
In het huis van een schrijver of in de tempels van de steden verbleven jongemannen, die van ouderen les kregen in allerlei zaken. In de ruïnes van deze oude cultuur zijn in tempelgebouwen klaslokalen teruggevonden. Uit de overblijfselen blijkt, dat de leerlingen op banken zaten en dat ze gebruik maakten van kleitafels, waarop aan de ene zijde het schrift van de meester, aan de andere dat van de leerling stond.
Ook China, India, Griekenland en Rome bezaten zeer lang geleden al scholen. Die scholen waren echter niet voor iedereen toegankelijk. Vooral de armere bevolkingsgroepen kregen geen enkele kans zich te ontwikkelen.
Gedurende de middeleeuwen waren de meeste scholen in handen van de kerk. Keizer Karel de Grote spande zich bijzonder in om het onderwijs te ontwikkelen. Hij beval de bisschoppen overal scholen op te richten en gaf zelf het voorbeeld door in een van zijn paleizen een onderwijsinstelling te stichten. Niet zo lang daarna bet de Engelse koning Alfred de Grote onderwijzers uit het buitenland komen om aan zijn hof een school te beginnen. Evenals de school van Karel de Grote was de Engelse hofschool uitsluitend toegankelijk voor jongens. Meisjes, zo werd verondersteld, hadden geen behoefte aan onderwijs; wat ze moesten kennen, zouden hun moeders hun wel leren.
Aan het einde van de middeleeuwen werden in talrijke Europese steden universiteiten opgericht. Een ervan was die van Leuven; een andere die te Leiden.
Tegenwoordig is in de meeste moderne landen elk kind in de gelegenheid onderwijs te volgen. Onderwijs niet alleen aan de lagere school, maar ook aan hogere onderwijsinstellingen, tot aan de universiteit toe. Wie niet in staat is zelf zijn studie te betalen, kan gebruik maken van allerlei faciliteiten zoals beurzen en renteloze voorschotten.
Van die gelegenheid wordt in Nederland en België ruimschoots gebruik gemaakt. Mensen zonder lagere-schoolopleiding zijn er nauwelijks nog te vinden en vooral de laatste jaren laten de meeste kinderen het niet bij de lagere school maar volgen ze minstens een Mulo- of lagere technische opleiding. Als gevolg daarvan zijn veel scholen te klein geworden en is er een gebrek ontstaan aan leerkrachten. Desondanks is elke Nederlander en elke Belg in de gelegenheid het onderwijs te volgen dat hem zint en waarvoor hij de capaciteiten bezit.