De kreeft is een van de vele dieren, die hun leven doorbrengen in zee. Op warme dagen slaat een kreeft haar tenten op in ondiep water; wordt het kouder dan verhuist het dier naar dieper water, soms wel 80 km uit de kust.
Kreeften wandelen gewoonlijk over de bodem van de zee. Hun snelheid is niet groot, maar toch kunnen de dieren op één dag vier tot zes kilometer afleggen. Van de vijf paar poten worden er vier paar gebruikt om te lopen; het vijfde paar is uitgerust om voedsel te verzamelen. Het is aan het einde voorzien van grote scharen, waarvan de ene groter is dan de andere. Met de grote schaar vangt de kreeft haar prooi en houdt ze stevig vast; met de kleinere wordt het voedsel fijngesneden. De ogen van een kreeft staan op lange, dunne steeltjes; het dier kan daardoor in alle richtingen kijken.
Waarschijnlijk echter wordt het meeste voedsel op tast en reuk gevonden. Kreeften zijn niet kieskeurig en eten bijna alles dat in zee leeft; zowel levend als dood. Proeven hebben bewezen, dat kreeften bij voorkeur vers voedsel gebruiken. In de praktijk verslinden ze echter zoveel dode dieren, dat ze tot de beste vuilnisopruimers van de zee gerekend worden.
Op hun beurt worden kreeften door allerlei andere dieren gegeten. Hun harde pantser biedt geen bescherming tegen de vraatzucht van grotere vissen - en tegen die van hun soortgenoten; kreeften verslinden elkaar met alle soorten van genoegen. Heel vaak verliezen kreeften in gevechten op leven en dood een of beide scharen. Een bezwaar is dat nauwelijks, want deze onmisbare werktuigen groeien spoedig weer aan.
Ook de mens is verzot op kreeftenvlees. Elk jaar worden er miljoenen kreeften gevangen, die in de fijnste restaurants op tafel verschijnen. Eenmaal gekookt zijn kreeften prachtig rood van kleur. Levend zijn de dieren minder opvallend; donkergroen is de meest voorkomende kreeftenkleur.
Het wijfje van de kreeft legt in de broedtijd duizenden eieren ineens. Ze lijmt ze vast aan de onderzijde van haar lichaam en draagt ze op die manier een maand of twaalf met zich mee. Dan komen de kleine kreeftjes uit, die op eigen houtje het gevaarlijke leven tegemoet zwemmen. Enkele weken blijven ze dicht bij de oppervlakte van de zee; dan verdwijnen ze voor goed naar de bodem.
Een jonge kreeft groeit zeer snel. Tijdens dat groeiproces verwisselt het dier enkele malen van pantser. Ook in zijn latere leven blijft de kreeft van tijd tot tijd zijn harde huid voor een nieuwe verwisselen. Na vijf of zes jaar is een kreeft geheel volgroeid; op die leeftijd kan een dier 40 tot 50 centimeter lang worden. Kreeften behoren tot de schaaldieren en zijn nauw verwant aan krabben en garnalen.