Gepubliceerd op 21-09-2017

Pan

betekenis & definitie

Pan - Oude herdersgod met bokspoten, beschermer van het kleinvee in de bergen van Arkadië; zoon van Hermes. Wanneer hij afgebeeld werd, droeg hij horens en een bokkebaard. Pan bespeelde de herdersfluit en met de wulpsheid van de bok zat hij de nimfen achterna. Hij was trouwens een godheid van de vruchtbaarheid en de seksuele drift. Hij hield er daarbij van plotseling een hels lawaai te maken, wanneer mensen en dieren in het heetst van de dag voor rust en slaap een schaduwrijke plek opzochten, zodat hen een ‘panische’ angst overviel. In de klassieke periode tot in het Keizerrijk werd hij overal vereerd; van menigvuldige legenden was hij de hoofdfiguur, hetzij als genezende god, profeet, uitvinder van de surinx (de herdersfluit) enz.

Nawerking: Pan, gedicht door Herman Gorter (de natuur wordt voorgesteld als Pan, de mensheid als een vrouw; ze groeien naar elkaar toe, tot zij zich kunnen verenigen); Phöbus und Pan, cantate door Johann Sebastian Bach (1685-1750); Pan et Syrinx (1934), cantate door de Franse componist Darius Milhaud (1892-1974).