Gepubliceerd op 06-09-2017

Arkadië

betekenis & definitie

Arkadië - (Arkadia) Bergachtige streek in het centrum van de Peloponnesos, die pas in de 4e eeuw v.C. in het zuidwesten een toegang had tot de zee, bij de stad Phigaleia. Alleen in het zuiden van Arkadië lagen enkele kleine vruchtbare vlakten, nl. bij Mantinea en Megalopolis, Orchomenos en Tegea. De bewoners beweerden de oudste bevolking van Griekenland te zijn en aan de invallen van de Doriërs het hoofd te hebben geboden. Zij spraken er een Arkado-Kyprisch dialect (zie Griekse dialecten, vierde groep) dat men wel eens onder het oude Archaïsch vermeld ziet. Arkadië heeft nooit een belangrijke rol gespeeld in de Griekse politiek. De landelijke bevolking woonde in kleine dorpen samen en de herders, die hun kudde weidden langs de flanken van de bergen, gaven aan het land zijn pastoraal karakter, dat de dichters, als Theokritos, tot hun ‘herdersgedichten’ inspireerde. De Arkadiërs zelf waren kranige kerels, die zich van in het begin van de 5e eeuw v.C. als huurlingen ten dienste van vreemde heersers stelden. Van ongeveer het midden van de 6e eeuw v.C. evenwel stond Arkadië onder Spartaanse hegemonie. In de 4e eeuw v.C. werd een Arkadische Bond gesticht, onder impuls van de Thebaan Epameinondas, tegen Sparta. Later zijn de Arkadiërs in de Achaïsche Bond opgegaan.

Op religieus gebied was de eredienst van Zeus het belangrijkst. Zeus zou er geboren zijn (volgens lokale mythen) op de Lykaeonberg, waar hij een heiligdom had. Een kapel voor Poseidon stond in Mantinea. Een beroemde tempel van Apollo werd opgericht te Bassae bij Phigaleia. Op het fries van de cella werd de strijd tussen Kentauren en Lapithen afgebeeld, alsook een gevecht tussen Grieken en Amazonen. Ook Pan werd er als een Arkadische godheid vereerd.