pan
1) (19e eeuw) (inf.) rommel; bende; zootje; herrie. 'De hele pan': de hele rommel, de ganse bende, het zootje. Vandaar ook: warboel, herrie. Verwijzing naar datgene wat zich in een pan bevindt en dit in ongunstige zin. • De pandjesbaas woont in het benedenhuis; het ziet er daar nog al wonderlijk uit; zoo'n echte hurriewinkel - een pan, zooals...