Gouden horizon encyclopedie

Dr. B.M. Parker (1959)

Gepubliceerd op 07-10-2024

FEODALISME

betekenis & definitie

Onder het ‘feodalisme’ verstaan we de uiterst merkwaardige opbouw van een staatsvorm, die aan het begin van de 10e eeuw tot stand kwam na een lange voorgeschiedenis. Het feodalisme kwam voort uit de zeer zwakke posities der regeringen in de vroeg-middeleeuwse maatschappij.

Door die zwakheid was de centrale regering van een land meestal niet in staat haar onderdanen afdoende te beschermen tegen invallers, opstandelingen, rovers en rondtrekkende plunderaars. Nu bestonden er reeds tijdens de Romeinse heerschappij over een groot deel van Europa twee instellingen, die voor de ontwikkeling van het feodalisme van grote betekenis waren. Dat waren het ‘patrocinium en het ‘precarium’. Van patrocinium was sprake als een vrij man door gebrek aan land niet in staat was zichzelf te onderhouden. Hij bood dan aan rijkere grondbezitters zijn diensten aan in ruil voor onderhoud, onderdak en bescherming. Onder het precarium gaf een grondbezitter een deel van zijn landerijen in bruikleen aan iemand, die hij goedgezind was.Toen na de val van het Romeinse Rijk de onveiligheid in centraal Europa toenam, kregen beide instellingen een nieuwe betekenis. Talrijke lieden, die zich onbeschermd wisten door hun regering, namen dienst bij een machtige buurman.... of stonden aan hem hun stukje grond af in ruil voor zijn bescherming in tijden van gevaar. De ‘sterke man’ leende op zijn beurt delen van zijn grondbezit uit aan zijn beschermelingen. Als een ‘heer’ op deze wijze een grote hoeveelheid land en vele honderden mensen om zich heen verzameld had, begon hij macht te krijgen. Hij kon een klein legertje op de been brengen; zat meestal goed in zijn geld.... en het gevolg was, dat grotere heren zich voor hem begonnen te interesseren. Ze bleken bereid hem gunsten te verlenen (méér land, het recht om tol te heffen) - als hij zich in oorlogstijd met zijn legertje aan hun zijde schaarde.

Op die manier verzekerden graven en hertogen zich van de steun van een groot aantal grondbezitters - en op hun beurt werden die edelen dan weer interessant voor de koning van het land. Want hertogen en graven, die met de steun van hun grondbezitters een respectabel leger op de been konden brengen, moesten om velerlei redenen te vriend gehouden worden. De koning ging dan weer rechten verlenen om zich de trouw en de bijstand van de edelen te verzekeren. Hij gaf hun bijvoorbeeld het recht in hun eigen gebied de rechtspraak uit te oefenen en hem, de vorst, daar te vertegenwoordigen.

Op die manier groeide er in zo’n land een ‘feodaal stelsel’: een opbouw, waarbij honderden leenmannen en vazallen alles te vertellen hadden in hun eigen gebied en slechts verantwoording hoefden af te leggen aan de volgende man in het systeem. Als de koning bijvoorbeeld een misdadiger wilde straffen moest hij de hulp inroepen van de hertog, in wiens gebied de man verbleef; die gaf het verzoek weer aan zijn leenman; die stapte naar zijn vazal.... en die vazal tenslotte zou zélf wel uitmaken of de schurk gestraft moest worden. Omgekeerd was het in een feodaal geregeerd land zó dat eigenlijk niemand land bezat. Iedereen had het in bruikleen van zijn leenheer - tot de koning toe, want die werd geacht zijn land in bruikleen ontvangen te hebben van God. Als tegenprestatie diende elke ‘leenman’ zijn heer te steunen. Die steun lag nauwkeurig vast; ze bestond o.m. uit militaire hulp in oorlogstijd; uit geheimhouding van de zaken van de leenheer; uit de verdediging van diens kasteel in tijden van nood en zelfs uit het betalen van het losgeld als de leenheer ongelukkigerwijs in handen van de vijand gevallen was.

Het nadeel van het feodale stelsel was, dat iedereen uitsluitend werkte voor het belang van een enkeling (zichzelf of zijn leenheer) en dat het algemeen belang van land en volk verwaarloosd werd.

Aan het feodalisme kwam een einde in de laatste helft van de 13e eeuw toen de vorsten geld kregen om soldaten te huren (en dus niet meer afhankelijk waren van de legertjes van hun leenmannen); toen de communicatiemiddelen verbeterden (en de koning dus ook toezicht kon houden op de afgelegen delen van zijn rijk) en toen er een begin van rechtsprekende macht ontstond.

De adel, die tot in onze tijd is blijven voortbestaan, is een overblijfsel uit het tijdperk van het feodalisme. Met name de zg. ‘oude adel’ stamt nog af van de leenmannen uit het feodale tijdperk.

< >