Onder boekdrukkunst verstaan we tegenwoordig het drukken van boeken, tijdschriften en kranten door middel van losse letters. Dit moderne systeem werd pas 500 jaar geleden uitgevonden maar het is niet juist om te veronderstellen, dat er vóór die tijd niet gedrukt werd.
Babylonische kooplieden bijvoorbeeld ‘ondertekenden’ hun kleitafels met een zegel dat uitgesneden was in een stenen rol: een primitieve manier van drukken, die de oudste is welke we kennen. En het eerste gedrukte boek werd al in het jaar 848 vervaardigd door de Chinees Wang Chieh. Hij sneed elke bladzijde in spiegelschrift uit in een houten blok, smeerde dat blok vervolgens in met inkt en perste er tenslotte een vel papier op. Later lijmde Wang de losse pagina’s aaneen. Ook in Europa werd deze ‘blokdruk’ bekend. De letters in het hout werden zó uitgesneden, dat ze sprekend op geschreven letters leken; om de gelijkenis met het handschrift nóg groter te maken werden de beginletters van zo’n blokboek later met de hand ingekleurd.
Het is eigenlijk vreemd, dat het zo lang moest duren vóór iemand op het idee kwam om een boek door middel van losse letters te drukken. Weliswaar zijn er vage aanwijzingen, dat er ruim 900 jaar geleden in China al gedrukt werd met losse letters van porcelein - maar ook al is dat waar dan bleef’ dit systeem zó onpraktisch, dat het de rest van de wereld nooit bereikte.Pas vijf eeuwen geleden kwam de losse letter in gebruik. Wie ze uitvond zal wel altijd een geheim blijven. In het grootste gedeelte van de wereld wordt aangenomen dat het de Duitser Johann Gutenberg uit Mainz was. In Nederland echter heerst de mening, dat de eer toekomt aan de Haarlemmer Laurens Jansz. Coster. Beide mannen behoorden in ieder geval tot de pioniers van de losse letter en zij legden door hun werk de basis voor de moderne boekdrukkunst.
De eerste drukkers goten hun letters uit lood. Hun grote moeilijkheid was, dat ze van elk ervan een grote hoeveelheid nodig hadden om een pagina te kunnen drukken; één bladzijde uit deze encyclopedie bijvoorbeeld telt bijna 300 e’s - en al die e’s moesten die eerste drukkers in voorraad hebben.
Ze bewaarden hun kostbare letters in letterkasten, waarin voor elke letter en elk letterteken een vakje was ingeruimd. Voor het maken van een boekpagina werden de letters zodanig naast elkaar gezet, dat er woorden en regels ontstonden. Waren er tenslotte voldoende regels gevormd om een pagina te vullen dan werd de pagina van loden letters (geheel in spiegelschrift) in een raam geplaatst, daarin vastgeklemd, met inkt ingesmeerd en onder de drukpers geschoven. Die eerste drukpersen werden met de hand bediend: een zwaar blok hout drukte het vel papier op de geïnkte letters ... en de pagina was gereed. Als de drukker voldoende exemplaren van een pagina gemaakt had, maakte hij zijn letters schoon, zette ze terug in de letterkast en begon aan de opbouw van het volgende blad. Meer dan 300 jaar lang veranderde er weinig aan dit tijdrovende systeem.
Pas de uitvinding van de stoommachine bracht een kleine revolutie teweeg in het rustige wereldje van de boekdrukkunst. De stoompersen, die in die tijd gebouwd werden, werkten namelijk zó snel, dat de handzetter het tempo niet meer kon bijhouden: de machine was al met het drukken van een pagina gereed als de eerste regel van de volgende nog maar nauwelijks gezet was.
Verscheidene uitvinders deden een poging om ook het zetten te mechaniseren. Ze faalden echter, omdat ze aan een machine dachten, die de letters uit de letterkast zou halen om ze vervolgens in regels te rangschikken. Dat de Amerikaan Otto Mergenthaler het probleem tenslotte oploste was te danken aan het feit, dat hij het heel anders probeerde. Hij construeerde een zetmachine, die een hele regel van een boek of een krant ineens goot - een regel, die na gebruik weer omgesmolten zou kunnen worden. Voortaan werden de letters niet meer in voorraad gehouden: ze werden naar behoefte machinaal gegoten. Mergenthaler noemde zijn machine ‘Linotype’ (‘lino’ van het Engelse ‘line’ = regel).
Zijn landgenoot Tolbert Lanston vond later de ‘Monotype’ uit: een zetmachine, die geen hele regels goot maar losse letters, die automatisch achter elkaar werden geplaatst. Moderne zetmachines van deze typen werken razendsnel: ze kunnen meer dan 100 letters per minuut produceren.
Het metaal, waaruit een zetmachine letters giet, moet zonder veel hitte gesmolten kunnen worden. Gewoonlijk gebruikt men er dan ook een legering voor met als hoofdbestanddeel lood (75%). Het nadeel van dit metaal is echter dat het vrij zacht is en tamelijk gauw slijt. Daarom wordt, als er grote aantallen gedrukt moeten worden, van een ‘loodpagina’ een kopie gemaakt van koper-nikkel: deze metaallegering is veel sterker en er kunnen duizenden pagina’s mee gedrukt worden vóór de metalen lettertjes beginnen te slijten.
Tot nu toe hebben we gesproken over een druksysteem waarbij de metalen lettertjes verhoogd liggen, op dezelfde manier dus als de letters van een stempel of een schrijfmachine. Dit systeem is bekend als hoogdruk; de meeste boeken en alle kranten worden volgens dit systeem gedrukt.
Er zijn echter ook andere drukmethoden. Een van de modernste is gebruikt om deze encyclopedie te drukken. De methode staat bekend als offset. Het eerste werk is om de tekst te zetten op een zetmachine, in dit geval een zetmachine waarbij inplaats van loden letters, letters op een film worden aangebracht. Deze letters op de film worden op een van te voren lichtgevoelig gemaakte dunne metalen plaat gecopieerd. Door de belichting van deze plaat dwars door de film met tekst heen, wordt het gedeelte waar geen tekst staat verhard.
Het gedeelte waar wel tekst staat wordt zodanig met chemicaliën behandeld dat deze plaatsen vet aantrekkend en water afstotend worden. Het overige deel van de plaat wordt vochtaantrekkend en vet afstotend. Bij het drukken wordt de plaat dan ook met water en met inkt ingerold, zodat alleen de tekst inkt kan aannemen. Hetzelfde geldt voor eventuele illustraties naast de tekst.
Tijdens het drukken loopt elke geïnkte drukplaat langs een rubbercilinder. Die cilinder neemt de inkt van de plaat over en bedrukt op haar beurt het papier.
Om zwart-en-wit-foto’s te kunnen drukken moet elke foto ‘opgelost’ worden in een aantal punten. Wie door een vergrootglas een foto in een boek of een krant bekijkt zal ontdekken, dat die foto geheel uit punten is opgebouwd. De zwarte punten zijn het grootst op plaatsen, waar de foto donker is; ze zijn klein op die onderdelen van de foto, die de lichte partijen vormen.
Ook alle kleurenfoto’s in hoog- en offsetdruk zijn opgebouwd uit punten. In tegenstelling tot een zwart-wit-foto zijn ze echter niet allemaal zwart. Sommige ervan zijn rood, sommige blauw, andere geel. Het afdrukken van kleurenfoto’s is een heel wat kostbaarder procédé dan het afdrukken van zwart-witfoto’s. Dat komt omdat er van elke kleurenfoto vier cliché’s gemaakt moeten worden. Eén cliché drukt uitsluitend de rode punten; een ander de blauwe, weer een ander de gele en het vierde tenslotte de zwarte.
Naast hoog- en offsetdruk zijn er nog verscheidene andere drukmethoden. Diepdruk bijvoorbeeld is het tegenovergestelde van boekdruk; de te drukken letters en afbeeldingen liggen niet verhoogd op de drukplaat maar zijn er langs chemische weg in uitgeëtst (uitbijten door middel van zuur). Van de vele honderden uitvindingen van de laatste vijf eeuwen wordt de boekdrukkunst door velen als een van de allerbelangrijkste beschouwd.