Wat is de betekenis van leenheer?

2024-04-27
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

leenheer

heer die een leen uitgeeft. in het middeleeuwse, feodale leenstelsel: heer die een leen zoals een grondgebied, in gebruik geeft aan een leenman van wie hij in ruil zekere prestaties en militaire bijstand verwacht in een persoonlijke band van trouw. Voorbeelden: Boeren moesten een deel van de opbrengst van hun eigen stukje grond afsta...

2024-04-27
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

leenheer

leenheer - Zelfstandignaamwoord 1. (geschiedenis) (leenstelsel) iemand die een gebied in leen geeft aan een leenman waarvoor hij persoonlijke trouw en militaire bijstand als tegenprestatie verlangt De Tsjetsjeense leider en de Russische president hebben een exclusieve relatie, die feodale trekken vertoont....

2024-04-27
Memo Educatie

Uitgeverij Malmberg (2004)

Leenheer

Iemand die stukken land uitleende aan leenmannen, in ruil voor hun trouw en steun.

2024-04-27
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

leenheer

iem. wat grond in leen, d.w.s. met die vruggebruik daarvan aan onderdane uitgee.

2024-04-27
Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Leenheer

is hij die - zelf soeverein of leenman van een soeverein zijnde - delen van zijn bezit (bijna steeds onroerende goederen) in leenverhouding aan anderen (leenmannen) uitgeeft. Dit geschiedde tegen een contra-prestatie die niet in geld, maar (voor de oude tijd) in diensten en vervolgens nog in bijkomende voordelen heeft bestaan: hellingen bij nieuwe...

2024-04-27
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Leenheer

s., lienhearre.

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Leenheer

m. (...heren), hij die een goed in leen heeft uitgegeven.

2024-04-27
De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Leenheer

of leenman, z Leenstelsel.

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

leenheer

m. leenheren (gesch. keizer, koning enz., die iets in leen gaf).