Geschiedenis Lexicon

H.W.J. Volmuller (1981)

Gepubliceerd op 03-08-2020

Immuniteit

betekenis & definitie

[<Lat. immunitas, vrijdom], een privilege, verleend door de Frankische koningen. inhoudende dal het land van kerken en kloosters aan de rechtsmacht van de graaf werd onttrokken. Het gebied waarvoor de immuniteit werd verleend, vormde als het ware een afgesloten territoir binnen het graafschap met vrijdom van openbare lasten en een eigen rechtspraak.

De kerk heeft dit recht weten uit te breiden tot een verbod voor de koninklijke beambten (de graven) om immuniteitsgronden zelfs maar te betreden. De kerk werd hierdoor geleidelijk een geduchte macht in de staat. Zo werd in de stad Utrecht 22.6 ha van de totale oppervlakte van de stad (131,14 ha) door kerkelijke immuniteiten ingenomen. Het instituut ging ook over op de wereldlijke grootgrondbezitters (→ Heerlijkheid. → Leenwezen).