Geschiedenis Lexicon

H.W.J. Volmuller (1981)

Gepubliceerd op 03-08-2020

Indonesië

betekenis & definitie

(Republik Indonesia), republiek in ZuidoostAzië bestaande uit 13677 eilanden (6000 bewoond) tussen Azië en Australië. Hoofdstad: Jakarta.

VOOR DE KOMST VAN PORTUGEZEN EN HOLLANDERS.

De oorspronkelijke bevolking van de Indische Archipel leefde in de Steentijd, toen ca. 500 v.C. Maleise volken van Malakka uit zich over de eilanden verspreidden en er een hogere beschaving brachten. In het begin van onze jaartelling kreeg door de vestiging van Voorindische handelaars het brahmanisme er invloed, vooral op Sumatra, Java en Bali. Later kreeg ook het boeddhisme er aanhang, vooral op Sumatra en Java. Ca. 650 n.C. kwam op Sumatra het rijk Sjriwidjaja (Palembang) op, dat zich een eeuw lang ook op Midden-Java liet gelden. Ca. 850 heroverden de naar het oostelijk deel uitgeweken Javaanse heersers het gebied en stichtten er een machtige staat, Kediri.

In de 12e eeuw bestonden er twee grote machten in de Archipel: Sjriwidjaja en Java (d.w.z. Kediri). In de 13e eeuw gingen beide rijken ten onder, maar Kediri herstelde zich als het Hindoe-Javaanse rijk Madjopait (1292-1520). Kort na 1400 begon het verval, toen de islam binnendrong en vele kustregenten, die tot deze godsdienst overgingen, zich onafhankelijk maakten. In 1575 eindigde de onderlinge strijd en werd het rijk Mataram gesticht, dat over Oost- en Midden-Java heerste. West-Java (Padjadjaran) was onafhankelijk gebleven.

DE PORTUGEZEN EN DE VERENIGDE OOSTINDISCHE COMPAGNIE

(1511-1795). In 1511 veroverden de Portugezen Malakka. Zij drongen de Molukken binnen en monopoliseerden daar de zeer winstgevende specerijenhandel. In 1552 landden zij in de peperhaven Bantam (West Java).

Nadat Portugal 1580 was geannexeerd door Spanje, raakte het betrokken bij de Spaanse oorlogvoering tegen de Noordned. Republiek. De Portugezen probeerden weliswaar hun zeeroute geheim te houden, maar de Nederlanders kwamen er toch achter. De eerste Hollanders, die de zeeweg om de Kaap zelfstandig bevoeren, uitgerust door een → Compagnie van Verre, stonden onder de opperschipper Jan Molenaar en de opperkoopman Cornelis de → Houtman (1595-97). Dit voorbeeld vond navolging en er ontstonden vele compagnieën, die in dit gebied actief waren. In 1602 werden deze Ned. compagnieën versmolten tot de voc.

Met goedkeuring van de Staten-Generaal wees zij als landvoogd over de door haar beheerste gebieden een gouverneur-generaal aan. De eerste was Pieter Both (1610-14).

J.P.Coen (1618 23, 1627—29) breidde het Ned. gezag sterk uit. Na de verovering en verwoesting van → Jacatra stichtte hij daar Batavia. De Britten werden de voornaamste rivalen van de Nederlanders, maar de laatsten wisten ruim 150 jaar lang (ca. 1630-1780) het rijk voor zich alleen te houden. Vooral op de Molukken traden de Nederlanders met willekeur op; (→ hongi-tochten). De voc verloor in de 18e eeuw haar monopoliepositie, aanvankelijk doordat Nederlanders voor zichzelf begonnen te handelen. Ondanks het verbod om zaaigoed te exporteren, slaagden de Britten en Fransen erin om in hun eigen koloniën kruidnagelen te verbouwen. Ondertussen was de Chinese minderheid. m.n. in en om Batavia zodanig gegroeid, dat zowel de Ned. autoriteiten als een deel van de Indonesische bevolking verontrust raakten. In 1740 kwam het tot bloedige vervolging van de Chinezen. Een deel van hen ontkwam en ging over tot gewapend verzet, dat zich over een aanzienlijk deel van Java verbreidde en pas na twee jaar kon worden onderdrukt. De Nederlanders hadden alleen werkelijke controle over Java en de Molukken.

Op Java lieten zij het bestuur grotendeels over aan de inheemse vorsten (regenten), die vooral leefden van het zware tribuut dat zij de boeren oplegden. Op Sumatra beschouwden de Nederlanders de vorsten hoogstens als nuttige tussenpersonen voor hun handel. Tn Borneo was het zuiden, wegens goud. diamant en peper, van belang voor de voc. Na de Vierde Engelse Oorlog (1780-84) kwam de voc in verval. De vrede die erop volgde, stelde de Indonesische wateren open voor de Britse handel. Bovendien maakten de Britten zich meester van Penang.

DE FRANSE TIJD EN HET BRITSE INTERMEZZO

(1795-1824). Nadat Franse troepen in 1795 Nederland hadden veroverd, week stadhouder Willem V naar Groot Brittannië uit en riep de gezagsdragers in Ned.-Indië op om deze kolonie voor zijn Britse bondgenoten open te stellen. De voc-autoriteiten verkeerden in een dilemma; zij wantrouwden de Franse revolutionairen en haatten de Britten. Het laatste woog het zwaarst, zodat de voc tenslotte het gezag van de Bataafse Republiek erkende, in 1796 stond de voc haar bestuursrechten voor een aanzienlijk deel af aan een regeringscomité. In 1799 liep het charter van de Compagnie af. Het werd niet verlengd, zodat de staat haar bestuurstaken geheel overnam.

Kort daarna werden de Nederlanders door de Britten uit Malakka, West-Sumatra en de Molukken verdreven. Bij de Vrede van Amiens (1802) kreeg Nederland zijn koloniën (uitgezonderd Ceylon) terug. Toen de coalitieoorlogen kort daarna hervat werden, stelden de autoriteiten te Batavia zich zelfstandig op; zij trachtten zich zo weinig mogelijk aan Frankrijk te binden en toch niet voor de Britten te wijken. Onder het hardvochtige, doortastende en baatzuchtige bewind van gouverneur-generaal Daendels (1807—11) verloren de regenten veel autonomie, zodat zij tot de status van ambtenaren gereduceerd dreigden te worden. Ten behoeve van de koffiecultuur en openbare werken (m.n. de aanleg van de grote postweg) werden de corveelasten van de bevolking sterk verzwaard. Kort nadat Nederland in 1810 door Frankrijk was geannexeerd, veroverden de Britten de archipel (1811).

Het bestuur viel nu toe aan de Engelse Oostindische Compagnie East India Company, die het toevertrouwde aan sir Thomas Stamford → Raffles. In 1814 kreeg Nederland de Britse toezegging, dat het zijn koloniën (uitgezonderd Ceylon, de Kaapkolonie en een deel van Guyana) zou terugkrijgen. De terugkeer van het Ned. bestuur verliep niet zonder moeilijkheden. Raffles beschouwde de concessies aan Nederland als verraad aan het Britse Rijk. In 1824 werden het Britse vertrek en de grenzen van Ned.-Indië door het Verdrag van Londen nader geregeld (→ Sumatra-tractaat). Raffles had een slechte economische toestand achtergelaten. In 1825 ontlaadde de ontevredenheid op Java zich in een lange bloedige oorlog, die de budgettaire tekorten verder vergrootte (→ Java-oorlog).

VAN HET CULTUURSTELSEL TOT DE JAPANSE BEZETTING

(1830-1941). In verband met de grote financiële tekorten van de Ned. regering legde J.van den Bosch aan koning Willem I een plan voor om de produktiecapaciteit van Ned.-Indië doelmatiger in dienst van de rijkskas te stellen. Als gouverneur-generaal (1830-34) en minister van Koloniën (1834-39) bevorderde hij de uitvoering van dit plan, dat gestalte kreeg in het → Cultuurstelsel, dat voor Nederland een groot succes werd (→ batig slotpolitiek). Ondertussen waren ook in Nederland bepaalde groepen zich bewust geworden van de bedenkelijke morele aspecten van het kolonialisme. In dit opzicht heeft m.n. de schrijver Multatuli met zijn Max Havelaar (1860) een pioniersrol vervuld. Van 1870-80 werden met behulp van inderhaast opgerichte cultuurbanken vele particuliere plantages opgezet. Door de lange neergaande golf in de prijzen van koloniale produkten (1873—95) werd radicale reorganisatie van de plantages noodzakelijk; vele kregen de bedrijfsvorm van nv en de cultuurbanken werden afhankelijk van de traditionele banken, die voor een meer solide beleid zorgden.

Pas na 1890 maakte het Ned. gezag ernst met de onderwerping van de buitenbezittingen. Vooral Atjeh gaf hiertoe aanleiding: na de opening van het Suezkanaal werd de scheepvaart langs Malakka en Sumatra ernstig gehinderd door Atjehse zeerovers. Door het → Sumatra-tractaat van 1872 kreeg Nederland de vrije hand in Atjeh en 1873 verklaarde het Atjeh de oorlog (→ Atjehoorlog). Verzet in de Bataklanden werd in 1907 gebroken; in twee expedities (resp. 1891 en 1894) werden Lombok en Bali onder Ned. gezag gebracht. De vorsten werden ertoe gebracht de → korte verklaring, waarin het Ned. oppergezag werd erkend, te tekenen. In Zuid-Borneo en Zuid-Celebes volgde de onderwerping resp. van 1900-05 en van 1905-08. De meeste van deze expedities werden uitgevoerd door het → Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (knil), dat sinds 1832 een zelfstandig leger was en pas in 1950 werd ontbonden.

Ondanks de → ethische politiek heeft Nederland in de periode 1890—1930 meer van Indonesië geprofiteerd dan ooit tevoren. Hulp aan de bevolking viel bijna in het niet bij de bevolkingsexplosie die in de 19e eeuw tegelijk met de inenting en andere vormen van preventieve geneeskunde haar intrede deed. De bevolking van Java steeg van 1815-80 van 4,5 tot 20 mln.; in 1930 telde Java 41,7 mln. inw. Ook op het gebied van de landbouw (o.a. irrigatie en krediet) werd er meer voor de bevolking gedaan. Ondanks de enorme bevolkingsgroei ging de economische positie van de Indonesiërs tussen 1900-29 vooruit. De Ned. investeringen in Indonesië stegen sterk.

Het gebied werd echter nog zwaarder getroffen door de economische wereldcrisis (1929 vlg.) dan Nederland. In het kader van de ‘aanpassingspolitiek' werd sterk besnoeid op salarissen, soldij en pensioenen. Gedurende de jaren dertig is de bevolking sterk verarmd. Bij de Ned. autoriteiten maakte de ethische politiek plaats voor een conservatiever beleid.

In 1918 werd de → Volksraad geïnstalleerd als een eerste aanzet tot inheemse medezeggenschap. De grondslag was 1903 gelegd door de → Decentralisatiewet. De lagere posten van het ambtenarenkorps werden steeds vaker bezet door Indonesiërs. De jonge nationale beweging vond weinig weerklank onder de massa's en kon door het Ned. bestuur zonder veel moeite worden onderdrukt. De eerste bewegingen streefden nog geen onafhankelijkheid na. Het waren de in resp. 1908 en 1911 gestichte Budi Utomo (→ Boedi Octomo) en → Sarekat Islam.

De laatste organisatie was in sterke mate economisch gemotiveerd; zij wilde de Javaanse handel en industrie tegen Europese en Chinese concurrentie beschermen. Na de Eerste Wereldoorlog ontwikkelde zich in de Sarckat Islam een marxistisch georiënteerde linkervleugel. In 1921 voltrok zich een breuk met de in 1920 gestichte → Partai Kommunis Indonesia (pki). In Nederland stichtten Indonesische studenten in 1923 de → Perhimpunan Indonesia (Indonesische Unie), waaruit belangrijke leiders als Hatta, Sjahrir en Sastroamijojo zijn voortgekomen. Het initiatief tot oprichting van de → Partai Nasional Indonesia (pni) werd eveneens genomen door uit Nederland teruggekeerde studenten (1927). In 1926 en 1927 werden enkele lokale, door communisten geleide opstanden neergeslagen.

De pni, die nauw samenwerkte met de Sarekat Islam, werd de voornaamste nationalistische partij. Na de mislukte opstanden waren er in het Digulgebied in Nieuw-Guinea interneringskampen ingericht. Er werden verscheidene PNi-leiders vastgezet. Van Ned. zijde werd het nationalisme beschouwd als de illusie van een groep weinig realistische intellectuelen, die geen greep op de massa had. Het enige dat de Indonesische elite in de jaren dertig mocht hopen, was deelneming aan een overwegend Ned. bestuur, dat de Indonesiërs voor de verre toekomst tot meer onafhankelijkheid zou opvoeden. Onder die omstandigheden was er voor de Volksraad niet veel meer weggclegd dan de functie van machteloos adviesorgaan.

Een petitievoorstel van Soetardjo c.s., 1936 in de Volksraad aangenomen, waarin werd verzocht een conferentie bijeen te roepen op voet van gelijkheid om tot zelfstandigheid te geraken binnen de grenzen van art. 1 der GW werd bij kb afgewezen. Een gelijksoortig verzoek van een federatief congres in 1940 vond evenmin gehoor. Inmiddels had de grondwetsherziening van 1922 formeel vastgelegd dat Ned.-Indië voortaan een overzees gebiedsdeel in plaats van een kolonie zou zijn.

DE JAPANSE BEZETTING EN DE INDONESISCHE REPUBLIEK

(1942—56). Nadat Japan in dec. 1941 door de aanval op Pearl Harbor de hegemonie in de Zuidoostaziatische zeeën had verkregen, was de verovering van Indonesië nog slechts een kwestie van enkele maanden. In apr. 1942 staakten de laatste geallieerde troepen in Indonesië (op Sumatra) de strijd. De snelle nederlaag betekende voor het Ned. prestige een onherstelbare klap. De radiorede van koningin Wilhelmina van 7.12.1942 te Londen, betreffende reorganisatie van de staatkundige verhoudingen tussen de verschillende rijksdelen, kwam te laat. Van een overeenkomst met de nationalistische beweging was geen sprake meer: deze richtte zich nu op totale afscheiding.

De Ned. bevolking werd geïnterneerd en het Nederlands onder de Indonesische bevolking verboden. In het begin van de Japanse bezetting lieten enkele Indonesische leiders, m.n. Sukarno en Hatta, zich bij het bestuur betrekken. Intussen bleven zij in het geheim contact houden met leiders als Sjahrir en Sjarifuddin, die het verzet organiseerden. Pas toen de Japanse leiders inzagen dat zij de oorlog gingen verliezen, gingen zij serieuze aandacht schenken aan een toekomstige Indonesische onafhankelijkheid. Zij benoemden daartoe een commissie en 11.8.1945 (vier dagen voor de Japanse capitulatie) droegen zij de macht over aan Sukarno en Hatta.

Op 17.8.1945 riepen Sukarno en Hatta te Batavia, nu omgedoopt tot Jakarta, de Republik Indonesia uit. Sukarno werd president (1945-66) en Hatta vice-president. De Ned. regering weigerde aanvankelijk deze ‘republiek van collaborateurs’ te erkennen, maar kon zich niet doen gelden; de Engelsen kwamen pas 1½ maand later met een zwakke legermacht en hun bevelhebber aanvaardde de republiek als een voldongen feit. Hierop nam de laatste gouverneur-generaal, → Tjarda van Starkenborgh Stachouwer, zijn ontslag. In nov. 1945 begonnen onderhandelingen tussen Nederland en de Republik Indonesia. De conferentie op de → Hoge Veluwe (april 1946) leidde niet tot een akkoord.

In mei 1946 erkende de Ned. regering deze republiek op Java en binnen het kader van een gemenebest. De regering te Jakarta wilde ook op Sumatra erkend worden. Van → Mook wilde, in overeenstemming met de rede van koningin Wilhelmina in 1942. een gefedereerd Indonesië vormen. Dit streven kreeg de naam Malino-politiek naar de → Malinoconferentic. Deze politiek, die isolering van de republiek beoogde, had geen succes. Ned. troepen werden naar Java overgebracht en de republiek werd op Java zo effectief geblokkeerd, dat zij een compromis moest sluiten.

Bij haar gevechtshandelingen moest de republiek zich (gezien de Ned. overmacht aan materieel en goed opgeleide soldaten) tot een guerrilla beperken. In okt. 1946 bemiddelden de Britten bij een wapenstilstand.

In nov. 1946 sloten de Ned. en Indonesische regering het → Accoord van Linggadjati, dat voorzag in een federale staatsinrichting, overkoepeld door een Ned.-Indonesische Unie. In Nederland ontstond er vooral bij de confessionele en liberale partijen verzet tegen Linggadjati. Een comité ‘Handhaving Rijkseenheid' onder oud-minister Gerbrandy begon een actie om met kracht het Ned. gezag te herstellen. De onderhandelingen over de economische politiek en over de interpretatie van Linggadjati liepen vast. Sjahrir werd als premier opgevolgd door Sjarifuddin. Nadat het tot tal van incidenten tussen Ned. en Indonesische troepen was gekomen, begon in juli 1947 de eerste → politionele actie van Nederland, die onder druk van de Veiligheidsraad werd gestaakt.

De → Renvilleovereenkomst van 17.1.1948 bracht geen verandering in de Ned. plannen en dec. 1948 begon Nederland de tweede → politionele actie, die militair een groot succes werd, maar in politiek opzicht volkomen mislukte. Opnieuw gelastte de VN een staakt het vuren. Nederland moest vooral door de houding van de VS toegeven. Vervolgens vond te 's-Gravenhage een Rondetafelconferentie plaats (aug.—dec. 1949), die de voorwaardclijkc souvcrcinitcitsoverdracht en de Ned.-Indonesische relatie regelde: 27.12.1949 werd de souvereiniteit door Koningin Juliana overgedragen aan de Republik Indonesia Serikat, de Verenigde Staten van Indonesië. De eerste president werd Sukarno. De VS van Indonesië bleven met Nederland verenigd in een als Ned.-Indonesische Unie aangediendc confederatie.

Dat er van die Unie zo weinig terecht is gekomen, berustte vooral op Indonesisch wantrouwen tegen de federale verbrokkeling en op de kwestie Nieuw-Guinea. Omdat de autonomie van de diverse buitengewesten als een neokoloniale manoeuvre werd beschouwd, wilden de principiële nationalisten zo snel mogelijk een eenheidsstaat. De invoering van deze nieuwe staatsvorm bracht o.a. de bezetting van de republiek der Zuid-Molukken met zich mee. De Nederlanders hadden westelijk Nieuw-Guinea niet aan Indonesië overgedragen en wezen de latere Indonesische annexatie-eisen nog ruim tien jaar af. Toen de Indonesische regering de Unie in 1954 opzegde, had deze eigenlijk nooit gefunctioneerd. In 1956 legde Nederland zich bij de ontbinding van de Unie neer.

In 1958 stelde de Indonesische regering alle Ned. ondernemingen onder Indonesisch beheer. Een schadevergoeding zou niet eerder betaald worden dan na overdracht van West-Nieuw-Guinea. (→ Nieuw Guinea).

Litt. F.W.Stapel, c.a., Geseh. van Ned.-Indië (5 dln., 1938—40); C.Smit, De Indonesische quaestie (1952); G. M. Kahin, Nationalism and revolution in Indonesia (1952); J.M.Pluvier. Overzicht van de ontwikkeling der national, beweging in Indonesië, 1930-42 (1953); M.A.Aziz. Japan’s colonialism and Indonesia (1955); H.J.

Baudet en I.J. Brugmans, Balans van beleid (1961); B.Grant, Indonesia (1964; Ned. vert. 1965); B.Dahm, Sukarnos Kampf um Indonesiens Unabhängigkeit (1966; Ned. vert. 1966); A.Alberts, Het einde van ccn verhouding (1968); JE.Utrecht, Indonesiens nieuwe orde (1970); B.Dahm, The history of Indonesia in de 20th Century (1971); J.van Goor, Dekolonisatie van Ned.-lndië (in: SH. 1972. met Litt.): A.J.S.Reid. The Indonesian national revolution (1974); E.S.de Klerck. History of the Netherlands East Indies (2 dln.. 1938; herdr. 1975); De ontwikkeling van de nationalistische beweging in Ned.-Indië. Bronnenpublicatie bew. d. R.C.Kwantes (1975); D.H.Burger, Sociologisch-economische gesch. van Indonesia (2 dln., 1975); Officiële bescheiden betreffende de Ned.-Indonesische betrekkingen 1945-50 (uitg. d. S.L.van der Wal, 6 dln., 1971-76); W.F.Wertheim, Indonesië (1978); J.Pluvier, Indonesië (1978).