Geschiedenis Lexicon

H.W.J. Volmuller (1981)

Gepubliceerd op 03-08-2020

Culemborg

betekenis & definitie

Ned. gemeente in de prov. Gelderland, in de Neder-Betuwe, aan de Lek. 1271 kocht Hubert van Beusichem van de proost van Oud-Munster te Utrecht een hoeve land en bouwde daarop het kasteel Culemborg, dat 1281 voor het eerst genoemd wordt.

Culemborg kreeg van heer Johan i van Beusichem (Bosinchem) 5.12.1318 stadsrecht en werd het centrum van de heerlijkheid Culemborg of Kuilenburg, waartoe ook nog behoorden Everdingen, Zijderveld en Goilberdingen. De laatste uit het geslacht Beusichem was Elisabeth. Na haar dood (1555) kwam Culemborg aan het geslacht → Pallandt, dat in de gravenstand verheven werd toen 1555 de heerlijkheid door Karel v een souverein graafschap werd. Van 1567 -76 was Culemborg in hel bezit van de Spanjaarden. Kwam 1639 aan de familie Waldeck. 1672-74 door de Fransen bezet; 1720 werd het gehele graafschap Culemborg verkocht aan het kwartier Nijmegen, dat het 1748 ten geschenke gaf aan stadhouder Willem iv. 1795 verenigd met de overige Nederlanden.LITT. A.W.K.Voet van Oudheusden, Historische beschrijving van Culemborg enz. (1753; facsimile uitg. 1978); J.DJ.Kalkhoven, Gesch. van Culemborg tot 1673 (1888-90); A.P. van Schilfgaarden. Het archief der hoeren en graven van Culemborg (3 dln. 1949); J.D.de Jong. Elisabeth van Culemborg (1955); OJ.de Jong, De reformatie in Culemborg (1957); O.J.de Jong, Beschrijving van Culemborg in 1753 naar A.W.K.Voet van Oudheusden (1963); A.J.van Weel, De incorporatie van Culemborg in de Bataafse Republiek (1977).

< >