Geschiedenis Lexicon

H.W.J. Volmuller (1981)

Gepubliceerd op 03-08-2020

Heerlijkheid

betekenis & definitie

in de Middeleeuwen een tot het vermogen van de heer behorend overheidsgezag, dat in beginsel ontleend was aan de keizer van het Heilige Roomse Rijk. de koning van Frankrijk enz., en dat óf door concessie óf door usurpatie in handen van de betrokken heer was gekomen. Ook immuniteitsverleningen hebben tot het ontstaan van heerlijkheden bijgedragen (→ immuniteit).

Gewoonlijk werd zij in leen gehouden, maar zij kon ook allodium, d.i. edel- of vrij-eigendom van de heer zijn. Men onderscheidde lage en hoge heerlijkheid. Was het gerecht bevoegd in burgerlijke en niet-lijfstraffelijke zaken dan had men te doen met een lage heerlijkheid, ook wel dagelijkse of ambachtsheerlijkheid genaamd. Impliceerde de heerlijkheid ook het berechten van lijfstraffelijke (criminele) zaken, dan had men te maken met een hoge (ook wel aangeduid als vrije) heerlijkheid of halsheerlijkheid (→ halsrecht). Ook het territoir waarover het patrimoniele overheidsgezag zich uitstrekte, duidde men aan met de naam heerlijkheid, → heerlijke rechten.LITT. L.Voet en J.F.Niermeyer, Het platteland, maatschappelijk en economisch (in: J.A.van IToutte e.a. (red.). Alg. Gesch. der Nederlanden, dl. n, 1950. met uitv. Litt.): J.P.de Monté ver Loren en J.E.Spruit. Hoofdl. uil de ontw. der rechterl. org. in de Noordel. Nedcrl. tot de Bataafse omwenteling (5e dr. 1972).