Geschiedenis Lexicon

H.W.J. Volmuller (1981)

Gepubliceerd op 03-08-2020

Bevolkingsgroei

betekenis & definitie

natuurlijke bevolkingsaanwas (verschil tussen geboorte en sterfte), vermeerderd met het migratiesaldo (verschil tussen immigratie en emigratie). De grootte van de bevolking in de Middeleeuwen is slechts te ramen: de bevolking der steden heeft geschommeld tussen 5000 en 10000 inw., dikwijls minder.

Uitzonderingen waren Brugge, Gent en leper (10 à 20000), Leuven (25000) en Brussel (40000). Leiden had rond 1400 ca. 5000 inw.. in 1514: 19000. In 1514 was de bevolking van het gehele gewest Holland circa 400000 inw. In 1662 gaf een volkstelling in het gewest Holland 671675 inw., van wie 376669 in steden. Bijna de helft (ruim 327000) woonde destijds in steden van meer dan 10000 inw. Het aantal inw. van Amsterdam steeg van 30000 in 1568 tot 160000 in 1648, van Leiden van 12660 in 1574 tot 68000 in 1648.

Amsterdam was einde van de 17e eeuw' één der grootste steden van Europa met ca. 200000 inw.; slechts Londen. Parijs en Konstantinopel hadden meer inwoners. Tegen het einde van de 17e eeuw bedroeg de totale bevolking van Nederland ca. 2 mln. In 1829 was dit nog slechts aangegroeid tot 2,6 mln.; in 1950 was dit geworden 10.2 mln. en in 1963 ca. 12 mln. en in 1970 13,1 mln.De gemiddelde toename was van 1829—99: 0,96 % en van 1899-1963: 1,35 % per jaar. In België was het inwoneraantal in 1831 3758814 en in 1979 9841654. Afb. p. 78.