1) [niet de dichter; zie het volgende art.], geb. omstr. 1770 te Marseille, bekleedde 1793 het openbaar ministerie bij het revolutionair gerechtshof van Rochefort en van Brest, was later (met Lebas) commissaris der Conventie op de Eilanden in den Wind, en oefende daar al het gezag uit van een dictator. Hij stelde zich aan het hoofd der troepen, en heroverde op de Engelschen het eiland Guadeloupe en de overige fransche Antillen, op Martiuique en Dominica na.
Zijn beheer getuigde van groote bekwaamheid, maar was tiranniek, en verschafte hem den bijnaam van de Robespierre der koloniën. In 1798 werd hij naar Frankrijk teruggeroepen ; doch het Directoire verklaarde, dat hij zich verdienstelijk gemaakt had jegens het vaderland, en benoemde hem tot gouverneur van Guiana. In 1809 door het keizerlijk gouvernement in staat van beschuldiging gesteld, omdat hij de kolonie Guiana niet behoorlijk verdedigd had tegen de Engelschen en de Portugeezen, stond hij deswege voor eenen krijgsraad te recht, doch werd vrijgesproken. Hij stierf 1826.2) voluit; graaf Victor Marie Hugo, beroemd fransch dichter, geb. 26 Febr. 1802 te Besancon, uit eene familie, die reeds in 1531 tot den adelstand verheven werd. Zijn vader, vrijwilliger in dienst der Republiek, klom door zijnen moed en door de schitterende diensten, die hij onder het Keizerrijk bewees, tot generaal op, werd 1806 benoemd tot gouverneur der provincie Avellino in Calabrië, waar hij krachtdadig optrad ter beteugeling van den beruchteu bandiet Fra Diavolo, die na eene wanhopige verdediging bij San Severino gevangen genomen, en Nov. 1806 te Napels opgehangen werd; later was de vader van Victor H. fransch gouverneur der gewichtigste provinciën van Spanje. Toen Victor H. in 1809 te Parijs terugkwam, had hij reeds Florence, Rome en Napels gezien. Reeds op 14-j. leeftijd trad hij als dichter op; van 1819—22 behaalde hij driemaal den prijs hij de >JeuxFloraux" teToulouse.en in laatstgen. jaarverscheen hetledeel zijner Odes et Ballades (2e dl. 1826). Deze gedichten, en zijne romans Han d'Islande (1823) en Bug-Jargal (1825), zijn drama Cromwell (1827), een nieuwe bundel Oden, getiteld Les Orientales (1828), de psychologische schets Le dernier jour d’un condamné (1829) en zijn drama Hernani (1830) verzekerden H. eene eereplaats onder de dichters en schrijvers van den eersten rang. Ai die werken droegen echter den stempel van middeleeuwsch roomsch-katholieke overtuigingen, die de vrucht waren van de opvoeding, welke hij onder het toezicht zijner vrome moeder had genoten. Met de letterkundige beweging sedert de Juli-omwenteling begon H. echter eenen overwegenden invloed te hebben op de nieuwe fransche literatuur, en het duurde niet lang of hij zag zich algemeen erkend als het hoofd der nieuwe romantische school. Behalve zijn (reeds vóór 1830 geschreven, doch toen door de censuur verboden) treurspel Marion Delorme, verschenen thans van H. in het licht Feuilles d’automne (1831), de roman Notre-Dame de Paris (zijn hoofdwerk), en later de dramaas Lucrèce Borgia en Marie Tudor (1853), Angelo (1835), Ruy-Blas (1838) en Les Burgraves (1843), benevens de gedichten Chants du Crépuscule (1835), Les Voix intérieures (1837), Les Rayons et les Ombres (1840). Door Lodewijk Filips 1845 lot pair van Frankrijk benoemd, na reeds in 1841 tot lid der Académie te zijn verkoren, werd hij 1848 gekozen tot lid eerst der Constitueerende, toen der Wetgevende Nationale vergadering, waar hij door den invloed van Emile de Girardin tot democratische beginselen begon over te hellen, en zich voortdurend als een der vinnigste bestrijders van den President der republiek (Lodewijk Napoleon) deed kennen. Na den staatsgreep van 2 Dec. 1851 stond H. dan ook op de eerste lijst dergenen, die voor eeuwig uit Frankrijk werden gebannen. Hij nam met zijn gezin de wijk naar het eiland Jersey, moest dat echter, ten gevolge van een door hem mede-onderteekend protest van fransche ballingen, verlaten in 1855, vestigde zich toen op het eiland Guernsey, en heeft geen gebruik verkiezen te maken van de algeraeene amnestie (15 Aug. 1859) om in Frankrijk terug te keeren. Uit zijne ballingschap zond hij o. a. de volgende werken in het licht: het zooveel opzien in gansch Europa gebaard hebbende vinnige werk Napoléon le Petit (Brussel 1852), gevolgd door een bundel gedichten Les Châtiments (Brussel Ie en 2e druk 1853). Minder hartstochtelijk, maar niet minder talentvol liet hij nu volgen Contemplations (2dln. gedichten Parijs 1856), eu zijne twee groote romans Les misérables (10 dln. Brussel 1862) en Les Travailleurs de la tner (3 dln. Brussel 1866). Van zijne Oeuvres (waarin veel dat wij niet eens hebben kunnen opnoemen) zijn verscheidene editien in het licht verschenen, o. a. eene Pracht-editie (13 dln. Parijs 1840—41).