Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Simeon

betekenis & definitie

1) tweede zoon van Jacob en Lea, was degene, die door Jozef als gijzelaar gehouden werd, toen zijne broeders koorn kwamen koopen in Egypte; hij was ook na Levi de hoofdpersoon in den moord op de Sichemieten, waardoor zij de verkrachting van hunne zuster Dina wreekten. Hij gaf zijnen naam aan een der 12 stammen ; de stam S. was de zuidelijkste, en werd begrensd door den stam Juda ten N., de I'hilistijnen ten W., en de Doode Zee ten O.

Men vindt hem vermeld Gen. 29: 33; 34: 25; 42: 24, 36; Exod. 6: 14: Jozua 19: 1, 8; Richt. 1:3; Openb. 7: 7.2) afstammeling van Jnda; I Chron. 4: 24.
3) een in Jezus'geslachtsregister; Lucas 3: 30.
4) de godzalige grijsaard, die, toen Jezus in den tempel gebracht werd om besneden te worden, het kind in zijne armen nam, en uitriep: Heere, laat nu uw dienstknecht gaan in vrede naar uw woord ; Lucas 2: 25—35.
5) een leeraar te Antiochië: Hand. 13:1.
6) dezellde als de apostel Petrus; Hand. 15: 14; II Pelr. 1 : 1 (vergelijk Smort).
7) een neef van Jezus, werd na den dood van Jacobus (anno 67) bisschop van Jeruzalem, en onderging den marteldood in 107; kerkelijke gedenkdag 18 Febr. (zie Matth. 13: 55; Marcns 6:3).