1) kleinzoon van Levi, en stamvader der Simeielcn; Exod. 6:16; Nam. 3: 18, 21; I Chron. 6: 17; 23: 7, 10.
2) een uit het geslacht van Saul; hij vervloekte David; II Sam. 16: 5,7,13; 19: 16—23; I Kon. 2 : 8 en v.
3) nog zestien verschillende personen in het O. T. (I Kon. 1:8; 4: 18; I Chron. 3: 19: 4: 26,27; 5: 4; 6: 29, 42; 8: 21; 23: 9; 25: 17; 27: 27; II Chron. 29: 14; 31: 12,13; Ezra 10: 23, 33, 38; Esth.2: 5; Zach. 12: 13.