(prins), hoofd-aanvoerder der Hugenoten, een zoon van Karel van Bourbon, hertog van Vendóme, was geb. 7 Mei 1530, diende eerst onder maarschalk Brissac in Piëmont, en onderscheidde zich bij menige gelegenheid; maar na den dood van Hendrik II deden de redenen tot misnoegen, die de Guises hem gaven, hem overgaan tot de partij der Hugenoten. Hij werd gehouden voor de ziel der zamenzwering van Amboise en als zoodanig ter dood veroordeeld; doch het overlijden van Frans 11 redde hem: Karel IX schonk hem de vrijheid terug, waarvan hij gebruik maakte om zich opentlijk aan het hoofd te stellen van zijne verdrukte geloofsgenooten, en in April 1562 opende hij den eersten bepaalden religie-oorlog in Frankrijk; hij maakte zich meester van verscheidene steden, maar verloor den slag van Dreux (1562) en werd daarbij gevangen gemaakt.
Door den vrede van 1563 weder in vrijheid gesteld, vatte hij 1567 andermaal de wapenen op, leverde den onbeslist blijvenden slag van Saint-Denis, en vervolgens dien van Jarnac (1569), waarbij hij het leven verloor, doordien hij, nadat hij zich reeds krijgsgevangen had gegeven, na afloop van den strijd op laaghartige wijze vermoord werd (13 Maart) door Montesquiou, kapitein der garden van den hertog van Anjou. —C. (Hendrik I, prins van), hertog van Enghien, oudste zoon van den vorige, geb. 1552, ontkwam slechts aan het bloedbad van den Bartholomeusnacht door het Calvinismus af te zweren; maarnaauwelijks was hij buiten het bereik van hen, die hem dien eed hadden afgeperst, of hij verbond zich met zijnen broeder, den prins van Béarn (naderhand koning Hendrik IV), en nam met dezen het opperbevel op zich over de Hugenoten in hunne religie-oorlogen tegen de Room'schen; hij stierf 5 Maart 1588. Zes maanden na zijnen dood bragt zijne weduwe, Catharina van Tremouille, eenen zoon terwereld (1 Sept.1588), nl. C. (Hendrik II, prins van), hertog van Enghien, die in Rome’s kerkleer werd opgevoed, en 1621 en 22 dapper vocht tegen de Hugenoten. Tijdens de onstuimige minderjarigheid van Lodewijk Xlll stelde deze C. zich aan het hoofd van eene partij ontevredenen, doch werd gevat, bragt drie jaren gevangen door in de Bastille en op het kasteel van Vincennes, kwam laterin ’skonings gunst, en werd bij den dood van Lodewijk XIII het hoofd van den raad van regentschap. Zijn grootste roem (zegt Voltaire) bestaat hierin, dot hij de vader is geweest van den Grooten Condé.