Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Hendrik

betekenis & definitie

naam van eene zeer groote menigte historische personen, waarvan wij hier de voornaamste laten volgen, die wij zullen indcelen in vijf serien, nl.:

I. Keizers van Duitschland;

II. Koningen van Frankrijk;

III. Koningen van Engeland ;

IV. Koningen van Castilié en Portugal;

V. Verschillende vorstelijke en andere personen.
I. Keizers van Duitschland.

Hendrik

I, bijgenaamd de Vogelaar, geb. 876, zoon van Otto den Doorluchtige, hertog van Saksen, dien hij als zoodanig 912 opvolgde, hield zich roemrijk staande tegen koning Conrad I, en werd door dezen zelven aanbevolen als zijn opvolger. Dienovereenkomstig werd H. 919 door de Franken en Saksen te Frilzlav tot duitsch koning gekozen, en de afgevaardigden, die hem deze boodschap kwamen brengen, troffen hem aan op de vogeljacht (vandaar zijn bijnaam). De vereenigde macht van den saksischen en fränkischen stam dwong de andere hertogen en heeren tot onderwerping; en nadat hij zoo de duitsche eenheid hersteld had, bevestigde hij het rijk tegen Frankrijk en Polen, en bevrijdde het dooide overwinning bij Keuschberg (933) van de invallen der Hongaren. Hij bouwde vele burgen, en legde den grondslag tot het duitsche stedenwezen. Hij stierf 936 te Memleben, en werd te Quedlinburg begraven. Hij werd als duitsch koning opgevolgd door Otto I, zijn oudsten zoon bij zijne tweede vrouw Mathilde.

II, bijgenaamd de Heilige, ook wel de Lamme (of de Kreupele), roomsch-duitsch keizer, de laatste uit het Saksische vorstenhuis, geb. 972, was een achterkleinzoon van H. I. In 995 volgde hij zijnen vader Hendrik den Twister als hertog van Beiei-en op, en werd 6 Juni 1002 als opvolger van zijnen neef Otto III te Maintz gekroond als duitsch koning. Na 1004 met zijn hertogdom Hendrik van Luxemburg beleend te hebben, toog hij naar Italië, werd te Pavia als koning der Longobarden en 1013 te Rome als keizer gekroond. Zijne regeering was een [aanhoudende en bijna altijd met geluk gevoerde oorlog, hetzij tegen de groote leenheeren in Duitschland en Italië, die zich aanzijngezag zochten te onttrekken, hetzij tegen de Slawen en Hongaren, die hij wilde onderwerpen en lot het Christendom bekeeren. Hij verhief Hongarije tot een koningrijk (anno 1000), stichtte het bisdom Bamberg, en stierf kinderloos 1024 te Grona bij Gottingen; hij werd te Bamberg begraven, en onder paus Eugenius III heilig verklaard. Dezelfde kerkelijke eer weervoer later aan zijne gemalin Cunegonde, die steeds in maagdelijke kuischheid met hem geleefd had, en 1038 in het klooster Kaufungen stierf. H. II werd opgevolgd door Conrad II, bijgenaamd de Salier.— fi. III, bijgenaamd de Zwarte of de Vrome, zoon en opvolger van Conradllden Salier,geb. 1017 te Oosterbeek in Gelderland, werd 1026 duitsch koning, 1027 hertog in Beieren, 1038 hertog van Zwaben en Burgundie, en beklom 1039 den keizerlijken troon. Hij was de machtigste van al de duitsche keizers, onwrikbaar, vol staatsmansbeleid ; hij onderwierp al de duitsche hertogdommen, zegevierde in het beoorlogen van de Slawen en Hongaren, maakte Italië lot aan Apulie onderworpen aan zijne bevelen, noodzaakte Gregorius VI om afstand te doen van den pauselijken stoel, en deed achtereenvolgend drie Duitschers tot paus kiezen (Clemens II, 1046; Damasus II, 1048; Leo IX, 1048). In Duitschland teruggekeerd, bevocht hij op nieuw de Hongaren; het hertogdom Beieren werd ten zijnen eigenen voordeele door hem verbeurd verklaard (1053), en hij stierf te Botfeld aan den Harts 1056, terwijl hij op het punt stond tegen de Slawen op te rukken, die eenen inval gedaan hadden in zijn rijk. Door H. III werden de Noormannen beschonken met Calabrie en Apulie.

IV, zoon van H. III, geb. 1050, werd reeds in 1054 tot duitsch koning (dat wil zeggen: tot zijns vaders vermoedelijken troonopvolger) gekozen, en was pas 6 jaren oud, toen de keizerskroon op zijn hoofd overging, terwijl zijne moeder, Agnes van Poitiers, de teugels van het bewind aanvaardde als regentes. De misnoegde landsgrooten ontvoerden hem echter aan zijne moeder, en maakten zich meester van het regentschap. De aartsbisschop Adalbert van Bremen liet den jongen keizer geheel over aan de toomeloosheid van zijne driften, zoodat dan ook de burgeroorlog eenen aanvang nam, zoodra H. IV zelf de regeering aanvaard had (1065). Met de meestelandsgrooten kwam H. in vijandschap; hij zocht het hertogdom Saksen te onderdrukken, en bedwong den opstand aldaar 1073. De schandelijke wijze, waarop hij de hooge kerkelijke waardigheden verkocht, bracht hem in eene vijandige houding tegenover de Kerk; en de andermaal in opstand gekomene Saksen werden door zijne overwinning bij Hohenburg (13 Juni 1075) geheel onderworpen, doch toen derwijze door hem verdrukt, dat Gregorius VII hem naar Rome ontbood om zich te verantwoorden; in plaats van daaraan te voldoen liet H. door den rijksdag van Worms (1076) den paus vervallen verklaren van den roomschen Stoel; en nu nam tusschen het keizerschap en het pausdom de groote oorlog eenen aanvang, bekend onder den naam van oorlog over de Investituren (zie INVESTITUREN). De paus vond zooveel steun bij de duitsche vorsten, dat H. IV zich genoopt zag boete te doen en om vergiffenis te vragen op het plein van het paleis Canossa (25—28 Jan. 1077); doch aangemoedigd door den lombardischen adel, vergat H. IV even spoedig zijne aan den paus gedane beloften, en hervatte den oorlog tegen den pauselijken Stoel. Eerst overwon H. IV zijnen tegenstander Rudolf van Zwaben, door de duitsche vorsten tot tegenkoning gekozen; stelde 1080 eenen tegenpaus aan (Guibert, onder den naam van Clemens III), maakte zich bij zijnen krijgstocht naar Italië (1082) van Rome meester, doch verliet die stad weder, toen de Noormannen er op aanrukten om hem te verdrijven. Daarna overwon hij de Saksen en eenen nieuwen tegenkoning, Herman van Luxemburg; Italië, door gravin Mathilda in opstand gebracht, werd andermaal door hem onderworpen (1091). Zijn eigen zoon, Conrad, dien hij reeds tot roomsch-koning (d. i. vermoedelijken troonopvolger) had doen benoemen, koos de zijde van zijns vaders vijanden, waarop H. IV hem deed afzetten, en vervangen door zijn tweeden zoon, Hendrik (1097); doch ook deze kwam tegen hem in opstand, nam hem gevangen, en liet hem door den rijksdag van Maints (1106) afzetten. Wel ontsnapte H. IV uit de gevangenschap, doch stierf 7 Aug. 1106 te Luik. Daar hij onder den kerkelijken banvloek lag, moest zijn lijk te Luik opgegraven worden, en bleef 5 jaren lang te Spiers boven aarde staan.

V, bijgenaamd de Jonge, jongste zoon van den vorige, geb. 1081, maakte zich 1106 bij den rijksdag van Maints van de keizerskroon meester, en begon allereerst de aanhangers zijns vaders te vervolgen. In zijne oorlogen tegen de Vlamingen, Polen en Hongaren was hij niet gelukkig; en daar middelerwijl ook zijne pogingen, om aangaande het recht van investituur met den paus tot eene schikking te komen, mislukt waren, toog hij 1110 naar Italië, nam Rome in, liet den paus en de meeste kardinalen gevangen zetten, en hield hem twee maanden lang in hechtenis, totdat de paus (Pascal II) eindelijk bukte voor H.’s wil, en hem het zoo lang betwiste investituur-recht toestond. Na 9 April 1111 door den paus gekroond te zijn, keerde H. V naar Duitschland terug, om den opstand der Saksische, en later dien der rijnsche en westfaalsche vorsten te dempen. Inmiddels protesteerde de paus tegen het hem aangedane geweld, en deed H. V in den ban; waarop de keizer, 1115 aan den Welfesholtz eene nederlaag geleden hebbende, zijnen oorlog in Duitschland overliet aan de Zwaben, die hem, in spijt van den pauselijken banbliksem, trouw gebleven waren, en zelf andermaal naar Italië oprukte (1116), om daar de nalatenschap van de 24 Juli 1115 gestorvene markgravin Mathilda in bezit te nemen. Andermaal bemachtigde hij Rome en verdreef Pascal II, die kort daarna stierf; tegenover Gelasius II, die tot 's pausen opvolger verkoren werd, stelde H. V eenen tegenpaus (Bourdin, onder den naam van Gregorius VIII). Eindelijk evenwel kwam H. V tot eene schikking: met zijne tegenpartijders in Duitschland 1119 te Tribui' en 1121 te Wurtzburg, en met paus Calixtus II in 1122 te Worms. Na eenige binnenlandsche beroeringen, en na Frankrijk den oorlog aangedaan te hebben, omdat dit rijk den paus ondersteund had tegen hem, stierf H. V kinderloos 23 Mei 1125. Hij was de laatste keizer uit het salische of frankische huis, en werd te Spiers begraven. Zijn opvolger was Lotharius de Saks.

VI, bijgenaamd de Wreede, geb. 1165, zoon van Frederik I (Barbarossa), werd 1169 als roomsch koning gekroond, bracht zijne jeugd in Italië door, hield sedert 1188 als rijksbestuurder in Duitschland verblijf, en volgde 1190 zijn vader op als keizer. Reeds in 1191 toog hij in allerijl naar Italië, om het siciliaansche erfgoed van zijne gemalin Constantia van Sicilië in bezit te nemen. In datzelfde jaar had te Rome zijne kroning als keizer plaats; hij veroverde Apulié en geheel het Napelsche, op de hoofdstad Napels na; en keerde toen naar Duitschland terug, om de zwabische erfenis te regelen, en Hendrik den Leeuw te onderwerpen. Andermaal naar Italië getogen, bemachtigde hij Napels en Salerno, en trok 30 Nov. 1194 Palermo binnen, waar hij tegen de overgeblevenen uil het normandische koningshuis met laakbare hardheid te werk ging. In Duitschland streefde hij er naar, om de keizerskroon erfelijk te maken; ook was zijn oogmerk, om Griekenland te veroveren, welks keizer Alexius door hem genoodzaakt werd tot eene schatting, een en ander in weerwil dat zijn broeder Philippus gehuwd was met Irene, de nicht van keizer Alexius. Ten gevolge van verkoelend drinken, heette het, doch waarschijnlijk door vergif, stierf H. VI te Messina 28 Sept. 1194, en werd te Palermo begraven. Hij liet een zoon na, die later Frederik II werd; doch werd opgevolgd door de tegenkeizers Filips van Zwaben en Otto IV.

VII, geb. 1262, zoon van Hendrik II, graaf van Luxemburg, werd 29 Nov. 1308 tot den keizerlijken troon verheven, die reeds zeven maanden ledig had gestaan, verleende op den rijksdag van Spiers 1309 het koningrijk Bohemen aan zijn zoon Johannes, die met de boheemsche prinses Elizabeth in het huwelijk trad; deed de moordenaars van keizer Albertus I zoomede graaf Eberhard van Wurtemberg in den ban, en toog toen naar Italië, waar hij zich 29 Juni 1512 liet kronen. Hij meende Napels te veroveren, toen hij 2i Aug. 1313 te Bnonconvento plotseling stierf, na pas ter communie geweest te zijn: men wil dat hem eene vergiftigde hostie was toegediend. Zijne eene dochter (namel. Beatrix) trouwde met Karel Robert van Hongarije; zijne andere dochter (Maria) werd de vrouw van Karel IV van Frankrijk. Hij werd als keizer opgevolgd door Lodewijk IV, den Beier.

H. Raspe; zie in de groep V, blz. 54 hierachter.

II. Koningen van Frankrijk.

Hendrik I

kleinzoon van Hugo Gapet, geb. 1005, volgde zijnen vader Robert op den franschen troon 1031, na de groote leenheeren en zijne moeder Constantia overwonnen te hebben, die zijnen jongeren broeder Robert tot koning wilden verheffen. Onder de regeering van H. I werd de waardigheid van kroonveldheer (Connétable) ingesteld. Hij stierf 1060 te Vitri, en werd opgevolgd door zijn oudsten zoon Filips.

II, zoon van Frans I, geb. 31 Maart 1518, trad 1533 in den echt met Catharinavan Medici, en volgde 1547 zijnen vader op den troon. Hij stond onder den invloed der Guises, inzonderheid van den connétable Montmorency, alsook van zijne bijzit Diana van Poitiers; ineenen oorlog met Engeland werd hij meester van Boulogne (1550); hij vervolgde de Hugenoten, doch ondersteunde uit staatkundig belang de duitsche Protestanten, met wie hij 15 Jan. 1552 het verbond van Chambord aanging; daarop veroverde hij Metz, Toul en Verdun, en dwong Karel V, die, na te vergeefs het beleg voor Metz opgeslagen te hebben, bij Renti eene nederlaag leed, tot het sluiten van eenen vijfjarigen wapenstilstand (1556 te Vaucelles), welke wapensti Istand evenwel na den dood van Karel V door H. II verbroken werd. De fransche opperbevelhebber (connétable Montmorency) leed echter eene gevoelige nederlaag bij St.-Quentin; de hertog van Guise, die in Italië met veel geluk geoorloogd had, werd nu aan het hoofd der armee geplaatst, en bracht de overwinning weder aan de zijde der fransche vanen: Calais, dat sedert 210 jaren van de kroon gescheiden was, werd 1558 aan de Engelschen, en Thionville (Diedenhofen) aan de Duitschers ontweldigd. Desniettemin sloot H. II in 1559 den weinig eervollen vrede van Cateau-Cambrésis, waarbij Frankrijk een groot gedeelte van zijne veroveringen moest^afstaan (Thionville, Marienburg, Montmédy, Hesdin, Thérouenne, Yvoy, Bouillon, Corsica, Montferrat, en het grootste deel van Savoje, van Bresse en van Piëmont. Bij gelegenheid van een steekspel werd H. II in het oog getroffen door graaf Montgomery, en stierf 10 dagen later aan de gevolgen van die verwonding (10 Juli 1559). Van de tien kinderen uit zijn huwelijk met Catharina van Medici waren er verscheidene zeer jong gestorven; van de overgeblevenen hebben er drie de kroon van Frankrijk gedragen, nl. Frans II, Karel IX en Hendrik III.

III, derde zoon van Hendrik II, geb. 19 Sept. 1551, droeg aanvankelijk den titel van hertog van Anjou. Hij was de lieveling zijner moeder, en werd reeds vroeg een verdorveling, zooals men dat van iemand uit de school van Catharina van Medici verwachten kon. Naam gemaakt hebbende door zijne overwinningen op de Hugenoten (bij Jarnac en bij Moncontour), werd hij 1573 verheven tot koning van Polen, en 15 Febr. 1574 als zoodanig te Crakau gekroond. Doch reeds 4 maanden later (18 Juni) verliet hij in stilte zijn koningrijk, om zijnen broeder Karel IX op te volgen op den troon van Frankrijk; en na 1575 te Rheims gekroond te zijn, trad hij in den echt met Louise van Lotharingen. Zelf slechts voor losbandigheid en liederlijkheid levende, liet hij het regeeringsbeleid nagenoeg geheel over aan zijne moeder: zijne schandelijke verhouding tegenover zijne gunstelingen, die door de geschiedenis gebrandmerkt zijn met den naam van mignons, zijne geldverkvvisting, zijne verregaande bijgeloovigheid en zijne volslagene onbeduidendheid als vorst, maakten hem tot een voorwerp van verachting bij alle partijen. De Ligue of Heilige Unie, die het gemunt had op de algeheele verdelging van de Protestanten, had het plan opgevat om H. III gevankelijk op te sluiten in een klooster, en den hertog van Guise op den troon te plaatsen; door deze Ligue werd H. III, die aan de Protestanten den vrede (van Loches of van Beaulieu) toegestaan had, gedwongen hen op nieuw te beoorlogen; wel sloot hij nogmaals vrede met hen (1580, vrede van Nérac), doch deze vrede was van zeer korten duur, daar door ileu dood van ’s konings broeder (den hertog van Alençon) een protestautsch vorst (nl. Hendrik van Navarre) vermoedetijke troonopvolger van Frankrijk werd, hetgeen de oorlog met verdubbelde woede deed ontbranden (1584). Nadat de zoogenaamde Barricaden-dag het gezag des konings te Parijs geheel had vernietigd, riep hij, daar hij had weten te ontkomen, de staten-generaal bijeen te Blois, en liet daar (23 en 24 Dec. 1588) den hertog van Guise en diens broeder, den kardinaal van Lotharingen, op eene verraderlijke wijze vermoorden. Dit vervulde de katholieke partij met rechtmatigen afschuw tegen hem, zoodat hij zich gedrongen zag (30 April 1589) zijnen steun te zoeken bij Hendrik van Navarre, waarop de paus hem in den ban deed. Met zijnen protestantschen bondgenoot kwam hij Parijs belegeren; en het oogenblik kon reeds voorzien worden, waarop de stad zich zou moeten overgeven, toen H. III door een dominicaner monnik, Jacques Clément genaamd, doodelijk met een moorddolk werd getroffen (1 Aug. 1589), aan welke wond hij den volgenden dag bezweek» Hij was de laatste der Valois.

IV, bijgenaamd de Groote, en de Goede, ook dikwijls de Béarner (te Béarnais) genoemd, geb. te Pau in Dec. 1553, was de zoon van Antoine de Bourbon en van Johanna d'Albret, de dochter en erfgename van Hendrik, koning van Navarre en Béarn. Ridderlijk grootgebracht en van degelijke protestantsche leermeesters zijne opleiding genoten hebbende, werd hij, nog zeer jong zijnde, onder Coligny aan het hoofd der Hugenoten gesteld, en na den dood zijner moeder (9 Juni 1572) als H. III koning van Navarre. Reeds kort daarna trad hij in den echt met Margareta van Valois te Parijs, de zuster van Frankrijk’s verachtelijken koning Hendrik III (zie hierboven), en dit huwelijk, 24 Aug. 1572, is de beruchte Parijsche Bloedbruiloft (zie BARTHOLOMEUSNACHT). De bruidegom ontkwam slechts aan het bloedbad door het Protestantismus af te zweren, en hel Catholicismus te omhelzen. Zijne bekeering werd echter zóó weinig vertrouwd, dat men bestendig een wakend oog op hem hield, en in den letterlijken zin des woords was hij een gevangene aan het hof te Parijs. Eerst in Febr. 1576 gelukte het hem te ontsnappen, en nu keerde hij tot het Protestantismus terug, en stelde zich weder aan het hoofd der Hugenoten, Door den dood van den hertog van Alençon (zie 47 regels hierboven) werd hij 1584, als behuwdbroeder van H. III, vermoedelijke troonopvolger ; en toen H. III vermoord was werd hij koning van Frankrijk. Hij had echter als Protestant eene groote partij in het land tegen zich, zoo zelfs, dat hij zich genoodzaakt zag het beleg van Parijs op te breken. Twee overwinningen (te Arques 1589 en te Ivry 1590) verbeterden zijne kansen derwijze, dat hij andermaal het beleg voor Parijs kwam opslaan ; doch ook ditmaal moest hij het weder opbreken op den aantocht van den hertog van Parma, die hem ook belette Rouaan te bemachtigen (1592). In weerwil van zijnen moed en zijne krijgskundige bekwaamheid, had de oorlog misschien nog zeer lang kunnen duren, indien H. IV niet wijselijk, ten einde het verdere vergieten van bloed zijner onderdanen te verhoeden, het besluit had genomen tot de roomsch-kath. Kerk over te gaan : dit deed hij 25 Juli 1593; nu werd hij door het gansche land als koning gehuldigd, en 1594 deed hij zijnen intocht in Parijs. Aan den 1595 uitgebroken oorlog met Spanje maakte H. IV een einde 2 Mei 1598 door den vrede van Vervins; kort te voren (13 April 1598) had hij zijne voormalige geloofsgenooten (de Hugenoten) bevredigd door de uitvaardiging van het Edict van Nantes. Zijn huwelijk met Margareta van Valois liet H. ontbinden 1599, en trad daarop 1600 in den echt met Maria van Medici. Zoodra hij den vrede voor Frankrijk verzekerd had, legde H. IV zich ijverig toe op de bevordering van de welvaart zijner onderdanen; en ontegenzeggelijk is het, dat Frankrijk sedert bodewijk IX geen koning gehad had, die het welzijn van zijn volk zóó behartigde als H. IV. Bewezen is het echter, dat hij zwanger ging van oorlogzuchtige plannen, toen hij 14 Mei 1610 door den dweeper Ravaillac vermoord werd. De eenige fout, indien het eene fout is, die aan H. ten laste gelegd kan worden, is zijne hartstochtelijkheid voor het schoone geslacht. Bij zijne tweede vrouw verwekte hij drie zonen en vier dochters, waaronder Lodewijk XIII, zijn opvolger, en Gaston v. Orleans. Buitendien had hij acht natuurlijke kinderen, waaronder de Vendómes, en van zijne maitressen verdienen inzonderheid genoemd te worden Gabrielle d'Estrées en Henriette d’Entragues.

V, zoo noemen de legitimisten den graaf van Chambord ; zie CHAMBOBD.

III. Kortingen van Engeland.

Hendrik

I, genaamd Beauclerk, jongste zoon van Willem den Veroveraar, maakte zich bij den dood van zijnen broeder, Willem den Rosbaard, van den troon meester (1100) ten nadeele van zijnen ouderen broeder, Robert Kortheup, die daartoe de naastgerechtigde was, en die, bij zijne poging om zich te doen gelden, overwonnen en gevangen genomen werd bij Tinchebray (1106). Door eene bekwame en gelukkige regeering deed H. I vergelen, dat hij zich eigenlijk wederrechtelijk van den troon meester gemaakt had. Hij stierf 1135 zondereen zoon na te laten, zoodat zijn neef Steven (Etienne) van Blois den troon usurpeerde.

II, kleinzoon van H. 1, wiens dochter Mathilde gehuwd was met Godfried (Geoffroy) Plantagenet, graaf van Anjou, was geboren te Mans, 3 Maart 1133. Van zijnen vader erfde hij eerst slechts Anjou en Maine (1151), waaraan 1152 de rijke bezittingen (Aquitanië en Bretagne) toegevoegd werden van Eleonore van Poitou, met wie hij in het huwelijk trad. Eerst in 1154 volgde hij Steven van Blois op als koning van Engeland. Hij fnuikte de macht van den adel, verminderde de lasten der boeren, en bevoorrechtte de steden. De bevolking van Wallis bracht hij tot onderwerping. Door het beperken van'de rechtsmacht der geestelijkheid geraakte hij in eenen ongelukkigen twist met de kerkelijke hiërarchie, waarin vooral Thomas Becket, aartsbisschop van Canterbury, tegenover hem stond; en toen die aartsbisschop in 1170 door eenige engelsche edellieden aan den voet van het outaar vermoord was geworden, werd die gruweldaad, terecht of ten onrechte, op zijne rekening gesteld, en zag hij zich genoodzaakt om aan het graf van den vermoorde openlijk boete te doen. In 1171 en 1172 veroverde hij Ierland. Doch door den verboden omgang, dien hij hield met Rosamunde Clifford, werd zijne gemalin derwijze verbitterd, dat zij haren oudsten zoon (kroonprins Hendrik) tegen hem opruide. Deze opstand werd echter door H. II onderdrukt, zoo ook die van graaf Leicester 1173; en na nog den aanval der Schotten te hebben afgeslagen (1174) maakte hij belangrijke hervormingen in de wetten op het rechtswezen. In 1180 en 1188 had hij andermaal opstanden van zijne eigene zonen te dempen, en letterlijk van verdriet stierf bij 6 Juli 1189, en werd opgevolgd door zijnen tweeden zoon Richard I.

III, kleinzoon van H. II en zoon van koning Jan zonder Land, geb. 1206 te Winchester, had nog zijn tiende jaar niet bereikt, toen hij 28 Ocl. 1216 zijnen vader opvolgde onder het regentschap van den graaf van Pembroke, totdat hij 1223 meerderjarig verklaard werd. Hij regeerde steeds onder den overwegenden invloed van zijne gemalin Eleonore, dochter van den graaf van Provence. Met de geestelijkheid en de baronnen had H. III gedurige twisten, waarin hij aanvankelijk werd bijgestaan door zijnen broeder Richard van Cornwallis. In 1258 werd hij door den grooten bond der baronnen genoodzaakt de Provisions of Oxford te onderteekenen; en toen hij reeds spoedig weigerde die na te leven, werd hij (1264) door Simon van Montfort (Leicester) te Lewes verslagen en gevangen genomen; zijn zoon Eduard bevocht echter 1265 te Eversham eene schitterende overwinning op de baronnen, en van dat tijdstip af tot aan zijnen dood (20 Nov. 1272 te Westminster) regeerde H. III vreedzaam. Onder zijne regeering is de invoering van de volksvertegenwoordiging in Engeland te stellen (1264). Hij werd opgevolgd door zijnen zoon Eduard I.

IV, geb. 1367 te Bolingbroke, kleinzoon van Eduard III en zoon van den hertog van Lancaster, voerde aanvankelijk de titels van graaf van Derby en hertog van Hereford. Door koning Richard II werd hij van zijne bezittingen beroofd en gebannen; doch hij wist partij te trekken van den algemeenen haat, dien deze koning zich van de hoogere standen op den hals had gehaald door zijne dwingelandij, liet hem vermoorden (1399), en beklom zelf den troon als afstammeling van H. lil. Den naastgerechtigde tot den troon, Edmund Mortimer, hield hij gevangen. De landsgrooten kwamen in openbaren opstand tegen dezen overweldiger, doch werden door hem overwonnen in den Moedigen veldslag bij Shrewsbury 21 Juli 1403, waarna hij op de wreedaardigste wijze wraak nam op zijne bestrijders, die door de bijl van den beul van alle verdere pogingen om eenen opstand te beproeven werden afgeschrikt. Ook tegen Schotland voerde hij met krijgsgeluk oorlog, en bij het volk was hij bemind. Hij vervolgde de Wicleffieten. Eindelijk door gewetenswroegingen gekweld, verviel hij tot zwaarmoedigheid, en stierf 20 Maart 1413, terwijl bij zich gereed maakte om eenen tocht naar Palestina te ondernemen. Hij werd opgevolgd door zijnen zoon Hendrik V.

V, zoon van den vorige, geb. te Monmouth 1388, aanvankelijk hertog van Monmouth, na zijns vaders troonsbeklimming hertog van Wallis, beklom bij diens dood 1413 zelf den troon, kenmerkte den aanvang zijner regeering door perken te stellen aan de toenemende zedeloosheid, en door de pogingen te verijdelen van de aanhangers van Wicleff. Vervolgens partij trekkende van de verdeeldheid in Frankrijk tusschen de twee partijen van Armagnac en Burgundie, verklaarde hij aan Frankrijk den oorlog, deed 1415 eenen inval in Normandijë, bemachtigde Harlleur, en bevocht 25 Oct. 1415 eene schitterende overwinning in den gedenkwaardigen slag van Azincourt; daarop sloot hij eenen wapenstilstand voor twee jaren, na afloop waarvan hij de vijandelijkheden hervatte, na in bondgenootschap getreden tezijn met hertog Jan van Burgundiè. Hij veroverde nu bijna geheel Normandije; en bij het verdrag van Troyes (21 Mei 1420) werd hem de hand toegestaan van prinses Catharina, dochter van Karel VI, benevens den titel van regent des rijks, wordende hij daarbij tevens benoemd tot vermoedelijken troon-opvolger, met uitsluiting van den dauphin (Karel VII). Hij oefende werkelijk eenigen tijd het regentschap uit, beoorloogde den dauphin die zich nog trachtte staande te honden, maakte zich meester van nagenoeg geheel Frankrijk, doch stierf te midden van al zijnen voorspoed op het kasteel van Vincennes 31 Aug. 1422. Hij werd opgevolgd door zijnen zoon Hendrik VI.

VI, zoon van Hendrik V en Catharina van Frankrijk, was nauwiijks 9 maanden oud toen hij zijnen vader als koning van Engeland en Frankrijk opvolgde, onder het regentschap van zijnen oom, den hertog van Bedford, die aanvankelijk groote voordeelen behaalde op Karel VH, zoodat H. VI werkelijk als koning van Frankrijk gezalfd werd 1431 in de kerk van Notre-Dame te Parijs. Doch toen zijn broeder, de hertog van Gloucester, in onmin geraakte met den hertog van Burgundie, tot hiertoe Engeland’s machtigste bondgenoot, en Jeanne d’Arc het krijgsgeluk terugbracht aan de zijde van Karel VII, waren de Engelschen spoedig uit nagenoeg geheel Frankrijk verdreven (1435). Er kwam vervolgens een vrede tot stand, en H. VI trad in den echt (1445) met eene fransche prinses, Margareta van Anjou, dochter van koning René van Napels en Sicilië. Bij deze kloeke vrouw (die eigenlijk de teugels van het bewind voerde voor haren aan gedurige vlagen van idiotismus lijdenden gemaal) viel de hertog van Gloucester in ongenade; doch het duurde niet lang of zij had twee duchtige tegenstanders te bestrijden in den hertog van York (afstammeling van Eduard III), die in ’skonings naam over Engeland wilde regeeren, en in ’s hertogs neef, den beruchten graaf van Warwick, zoo bekend onder den naam van •Koningen-maker”. Toen begon de vermaarde worstelstrijd, genaamd der Twee Rozen, omdat elk der beide partijen eene roos in haar wapen voerde; de eene (die van York) eene witte, de andere (die van Hendrik of van Lancaster) eene roode. H. VI werd door den hertog van York geslagen bij St.-Albans, en viel in handen van zijnen vijand (1455). Hij kwam weder aan het bewind door de overwinning, die zijne kloeke vrouw behaalde te Wakefield (1460), in welken slag de hertog van York sneuvelde; in het volgende jaar leed H. VI evenwel zelf weder de nederlaag bij Towton in Yorkshire, en in 1464 nogmaals bij Hexham in Northumberland. Wederom viel H. VI in handen van zijne vijanden, aan wier hoofd zich gesteld had Eduard, de zoon van den hertog van York (1464), Ditmaal werd H. VI van den troon gestooten door zijnen tegenpartijder, die regeerde onder den naam van Eduard IV. In 1470 werd H. VI een oogenbltk op den troon hersteld door een nuk van Warwick; doch Eduard keerde binnen Londen terug, en maakte zich van zijnen persoon meester, versloeg Warwick bij Barnet, en Margareta bij Tewksbury, bij welken slag de zoon van H. VI sneuvelde, en zijne heldhaftige gemalin gevangen genomen werd (1471). Kort daarna werd H. VI in den Tower vermoord, eenige dagen nadat zijne gemalin hetzelfde lot ondergaan had.

VII, het hoofd der familie Tudor, geb. 1456, zoon van Edmund Tudor, graaf van Richmond (wiens vader Owen gehuwd was geweest met de weduwe van Hendrik V) en van Margareta van Beaufort, die afstamde uit het geslacht Lancaster (vandaar zijne aanspraak op den troon). Onder de regeering van Eduard IV, hertog van York, genoodzaakt uit Engeland te vluchten, nam hij de wijk naar Frankrijk, rustte daar een armee-korps van 2000 Engelschen uit, waarmede hij 6 Aug. 1485 te Milford-Haven in Zuid-Wallis eene landing kwam doen. Reeds spoedig was zijne strijdmacht aangegroeid tot 6000 man; en met dit leger maakte hij een einde aan den oorlog der Twee Rozen, door de beslissende overwinning, die hij bevocht bij Bosworth (22 Aug. 1485), in welken slag Richard III sneuvelde, waarna hij als koning van Engeland werd uitgeroepen onder den naam van H. VII; hij werd 30 Oct. gekroond, en 7 Nov. door het parlement gehuldigd, waarna hij in den echt trad met Elisabeth van York. Dat hij desniettemin de aanhangers van het huis York vervolgde gaf aanleiding dat zijne regeering verontrust werd door drie pretendenten (Simnel, Wilford en Perkin); de laatste der drie gaf zich uit voor een zoon van Eduard IV. Over alle drie zegevierde H. VII, en van dat oogenblik af regeerde hij vreedzaam tot aan zijnen dood 22 April 1509. De staatkunde vanH. VII was er voornamelijk op gemunt, om de macht van den adel te verzwakken door opbeuring van den burgerstand. Zijn oudste zoon Arthur was reeds vóór hem gestorven; de tweede werd zijn opvolger als Hendrik VIII; door zijne oudste dochter Margareta erlangden de Stuarts aanspraak op den engelschen troon; de jongste, Marie, werd de grootmoeder der ongelukkige Jane Grey.

VIII, zoon van den vorige, geb. 28 Juni 1491, erfde van zijnen vader eene schier onbeperkte macht toen hij 1509 den troon beklom, en haastte zich in den echt te treden met Catharina van Aragonië, de weduwe zijns broeders. Door zijn minister Wolsey werd hij in eenen oorlog gewikkeld met Frankrijk; en hij had reeds eenige voordeelen op de Franschen behaald, o. a. bij Guinegate (1513), toen hij zich door eenen inval, dien de schotsche koning Jacobus IV in zijn rijk was komen doen, gedrongen zag naar Engeland terug te keeren; doch toen hij daar aankwam was koniug Jacobus reeds overwonnen en gesneuveld (in den slag van Flodden), en in het jaar daarna maakte H. VIII vrede met Lodewijk XII. Wel deed Wolsey hem later de partij kiezen van Karel V, in diens strijd tegen Frans I; doch in 1525 sloot H. VIII met Frankrijk vrede. Meer dan door zijne oorlogen heeft H. VIII zich echter vermaardheid verschaft doorzijne scheurmakerij in de roomsche Kerk en door zijne neiging tot wellust. Na eerst in een door hem geschreven boek te zijn opgetreden als een warm verdediger van het Pausdom tegen Luther, waarvoor hij door den roomschen Stoel vereerd werd met den titel van Defensor Fidei, werd hij afvallig van de roomsche Kerk, niet uit overtuiging, maar omdat de paus, die den keizer te ontzien had, niet wilde toestemmen in H.’s echtscheiding, daar zijne gemalin Catharina van Aragonie eene tante was van den keizer. Uit dienzelfden hoofde viel ook kardinaal Wolsey, tot hiertoe 'skonings vertrouwdste minister, in ongenade; en Cranmer werd nu zijn geestelijk-diplomatieke raadsman. Later vond H. VIII, die zich door het parlement den titel had laten verleenen van Beschermer en Opperhoofd der Kerk van Engeland (zie ANGLICAANSCHE KERK) een nieuw belang bij het doorzetten van de hervorming, door het verbeurd verklaren van al de kerkelijke bezittingen der Roomsch-katholieken (1538). De geheele kerkhervorming van H. VIII bestond in hoofdzaak slechts hierin, dat hij zich zelven in de plaats stelde van den Paus (het parlement hechtte zijn zegel aan alles wat H. VIII goedvond); en terwijl de grooten onder dezen wantrouwigen en wellustigen dwingeland het meest hadden te lijden, werd met evenveel gestrengheid te werk gegaan tegen de Protestanten als tegen de Roomsch-katholieken. Reeds voordat H. VIII wettig van zijne eerste gemalin, Catharina van Aragonië, gescheiden werd (Mei 1533), was 11 Nov. 1532 zijn huwelijk voltrokken met Anna Boleyn die hij, onder betichting van overspel, vier jaren later (19 Mei 1536) liet onthoofden, om daags daarna een derde huwelijk aan te gaan met Jane Seymour, die 12 Oct. 1537 in 'het kraambed stierf, na prins Eduard ter wereld gebracht te hebben. Een vierde huwelijk, 6 Jan. 1540 aangegaan met Anna van Cleve, werd, daar deze prinses hem niet beviel, reeds in Juli van datzelfde jaar ontbonden, en kostte aan zijnen kanselier Thomas Morus het leven. Catharina Howard, met wie hij 8 Aug. 1540 in den echt trad, werd van overspel beticht en deswege ter dood veroordeeld, welk vonnis zij 12 Febr. 1542 onderging. Meer geluk had de sluwe Catharina Parr, weduwe van lord Latimer, die 12 Juli 1543 de vrouw van H. VIII werd, en hem overleefde. Nadat hij door het ter dood laten brengen van den graaf van Snrrey, dien hij vreesde, de troonopvolging voor zijnen zoon Eduard VI verzekerd had, stierf H. VIII in 1547 (28 Jan.). Catharina van Aragonie had hem Maria geschonken; van Anna Boleyn had hij Elizabeth ; en bij Jane Seymour had hij zijnen opvolger Eduard VI verwekt.

IV. Koningen van Castüie en van Portugal.

Hendrik

I, koning van Castilié, was 9 jaren oud toen hij 1214 zijn vader Alfons IX opvolgde, en stierf 1217. Gedurende zijn koningschap werd het regentschap uitgeoefend door Berengarta, zijne zuster, en den graaf van Lara.

II, meer bekend onder den naam van graaf van Trastamara, natuurlijke zoon van Alfons XI en Eleonora de Guzman, geb. 1333, had langdurige twisten met zijnen broeder Pedro (Peter den Wreedaard) en maakte zich van diens troon meester, na hem, bij gelegenheid van eene samenkomst, gedood te hebben 1369. Hij behaalde verscheidene voordeelen op de koningen van Portugal, Navarre en Aragonie, en stierf 1379. Zijn opvolger was Jan I.

III, bijgenaamd de Gebrekkige, zoon van Jan I, was elf jaren oud toen hij 1390 zijnen vader opvolgde als koning van Castilié. Na zich aan de tirannieke voogdij van zijne twee ooms te hebben onttrokken, beoorloogde hij hen; toen hij hen overwonnen had, schonk hij hun vergiffenis (1395). In de scheuring, die de Kerk verdeelde, verklaarde hij zich voor Bonifacius III; doch toen hij in den ban gedaan was, erkende hij diens tegenstander Benedictus XIII. Hij behaalde groote voordeelen op de Portugeezen en op de afrikaansche zeeschuimers, en stierf 1406, opgevolgd wordende door zijnen zoon Jan II.

lV, bijgenaamd de Onmachtige, was dertig jaren oud toen hij 1454 zijnen vader Jan II opvolgde als koning van Castilié. Zijn oorlogzuchtige aard bracht hem eerst in eenen oorlog met Aragonie, die 1461 beëindigd werd door de bemiddeling van Frankrijk. Vervolgens had hij strijd te voeren tegen zijne eigene onderdanen, die zijne dochter Johanna niet als troonopvolgster wilden erkennen, omdat deze niet uit een wettig huwelijk was geboren; hij zag zich dan ook genoodzaakt zijne dochter Elizabeth tot troonopvolgster te benoemen. Daarop keerde hij zijne wapenen tegen de Mooren, doch was in den oorlog tegen hen niet zeer gelukkig. Hij stierf 1474, algemeen gehaat en veracht.

H. van Burgundie, stamvader der koningen van Portugal, was een kleinzoon van Robert I, hertog van Burgundié. Hij stelde zich in dienst der koningen van Castilié Ferdinand en Alfons VI, en behaalde aanzienlijke voordeelen op de Mooren. Ter belooning daarvoor werd hem de hand geschonken der natuurlijke dochter van koning Alfons, terwijl hem met den titel van souvereinen graaf (1095) Portugal afgestaan werd, dat hij ontweldigd had aan de Ongeloovigen. Hij regeerde verstandig, ging in Palestina strijden (1103), en hervatte na zijne terugkomst den oorlog tegen de Mooren. Hij sneuvelde bij het beleg van Astorga 1112. Zijn zoon Alfons I, die hem opvolgde, nam den titel aan van koning van Portugal.
H. (kardinaal), koning van Portugal, was de derde zoon van koning Emmanuel. Na zeer jong den geestelijken stand omhelsd te hebben, werd hij aartsbisschop van Braga en Evora, en maakte veel naam door zijnen ijver, bekwaamheid en godsvrucht. Bij den dood van zijnen neef Sebastiaan, die in Afrika omkwam, werd hij 1578 tot den troon geroepen. Hij was als koning zwak en weifelend, en stierf 1580, zonder zich een opvolger gekozen te hebben. Na zijnen dood maakte koning Filips II van Spanje zich meester van Portugal.
H. van Portugal, hertog van Viseu, bijgenaamd de Zeevaarder, geb. 1394, gest. 1463, vierde zoon van koning Jan I van Portugal, beoefende de aardrijks- en zeevaartkunde. Reeds in 1415 onderscheidde hij zich bij de verovering van Ceuta, en vestigde zich na zijns vaders dood metterwoon in de stad Sagres, nabij kaap St.-Vincent in Algarviè; van daar ondernam hij deels zijne tochten tegen de Mooren, deels zijne ontdekkingsreizen ter zee, stichtte eene sterrewacht en eene zeevaartkundige school. In 1433 en 1434 rustte hij schepen uit, die tot 30 mijlen voorbij kaap Bojador voorwaarts drongen. Onder zijnen invloed kwamen Antonio Gonzalez en Nuno Tristan tot aan de Witte Kaap, werd door laatstgenoemden in 1446 de Groene Kaap omgezeild, en ontdekte Gonzalez Vallo in 1448 drie der Azoren. Hij beleefde nog de ontdekking van de kust Siërra-Leone.
V. Verschillende vorstelijke en andere personen.

Hendrik

naam van verscheidene hertogen van Beieren, o. a.:

H. III, bijgenaamd de Heilige, van 995 tot 1024, vervolgens als keizer van Duitschland H. II; zie kolom 2 van blz. 48 hiervoren.
H. X, bijgen. de Bralsche, neef van Welf II en zoon van Hendrik den Zwarte, volgde 1126 zijnen vader op als hertog van Beieren. Keizer Lotharius II gaf hem zijne dochter Gertrude, met het hertogdom Saksen en vervolgens Toskanen en de staten van gravin Matbilde, ter belooning voor de diensten, die hij hem bewezen had in Italië. Zoodoende de machtigste der duitsche vorsten geworden, scheen hij na den dood van Lotbarius zoo goed als zeker te zijn van het keizerschap; doch zijn hoogmoed verbitterde de keurvorsten, en zij kozen (1138) Conrad van Hohenstaufen. Daar H. weigerde den eed van getrouwheid af te leggen, werd hij in den rijksban gedaan en van zijne staten beroofd. Eindelijk maakte bij vrede met Conrad, die hem enkel het hertogdom Saksen teruggaf; hij maakte dan ook toebereidselen om Beieren te heroveren, toen hij 1139 stierf.
H. XII, bij genaamd de Leeuw, geb. 1129, zoon van hertog Hendrik den Trotsche, volgde dezen 1139 onder voogdij als hertog van Saksen op, doch werd door keizer Conrad van zijne staten beroofd, nam 1146 zelf de teugels van het bewind in handen, en werd door keizer Frederik I, dien hij op zijnen tocht naar Rome gediend had, in bet bezit gesteld van Saksen en Beieren (1152): hij heerschte nu van de Noord- en Oostzee tot de Adriatische Zee, zoodat hij de machtigste der duitsche vorsten was. Terwijl H. over Beieren als stadhouder aangesteld had Otto von Wittelsbach, regeerde hij zelf over Saksen. Doch toen hij naar het Heilige Land was getogen, en het gerucht ging dat hij dood was, maakte de keizer zich meester van de vestingen in Saksen. Dat was de reden waarom H. weigerde den keizer bij te staan op diens krijgstocht tegen Italië 1174; waarop H. voor verscheidene rijksdagen gedaagd, en ten slotte (1180) in den rijksban gedaan en van zijne voornaamste staten beroofd werd. Naar Engeland gevlucht, kwam hij zich 1182teErfurt verootmoedigen, en verkreeg toen, dat Brunswijk en Luneburg hem teruggegeven werden. Herhaaldelijk moest hij de wijk nemen naar Engeland; eerst 1189 vatte hij nogmaals de wapenen op, verwoestte Bardowiek, doch leed bij Segeburg de nederlaag en werd in Brunswijk belegerd, totdat er 1190 eene schikking werd getroffen. Hij stierf te Brunswijk 6 Aug. 1195. Hij was de stamheer van bet brunswijksche of hanoversche huis, dat sedert ook over Engeland geregeerd heeft.