Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Hulst

betekenis & definitie

lat. Hulstum, of Oppidum-Hulstense, stad in Zeeland, aan eenen arm van de Wester-Schelde, 2 uren gaans beoosten Axel, 4 uren gaans bezuidoosten Neuzen; 2500 inw.; een der oudste steden van Vlaanderen, was eertijds eene vesting, doch na de inlijving van Staats-Vlaanderen bij Frankrijk (1795) zijnde vestingwerken vervallen.

Belegerd door de Gentenaars 1488,andermaal 1491 en toen(lOJuli) stormenderhand door hen bemachtigd en uitgeplunderd ; 1591 belegerd en veroverd door prins Maurits, die er lot gouverneur aanstelde den zwager van prins Frederik Hendrik, nl. graaf George Everhard van Solms, die er in Juli 1596 het merkwaardige beleg doorstond van een overmachtig spaansch leger, waaraan de stad, na eene heldhaftige verdediging van zes weken, 18 Aug. genoodzaakt was zich bij capitulatie over te geven. Eene poging van prins Frederik Hendrik, in 1640 ondernomen om H. te bemachtigen, mislukte; beter slaagde hij 1645, toen hij H. noodzaakte zich, na een kortstondig doch vinnig en merkwaardig beleg, 4 Nov. aan hem over te geven. Na twee mislukte aanslagen der Franschen (1702 en 1703) om H. te bemachtigen, viel de vesting 1747 m hunne handen, doch werd, krachtens den vrede van Aken (18 Oct. 1748), weder door hen ontruimd. Nogmaals werd H. aan de Franschen overgegeven 25 Oct. 1794, en maakte een integreerend deel van Frankrijk mt tot 1814, toen (14 Febr.) weerde Oranje-vlag van den kerktoren wapperde. In 1830 (21 Oct.) werd H. in bezit genomen door de Belgen; doch reeds 11 Jan. 1831 was te H. het nederlandsch gezag hersteld. Van andere dan oorlogsrampen leed H. o. a. door storm en lioogen vloed 1467, 1468, 1511, 1530, 1532, vooral 1 Oct. 1584 en Nov. 1585, erger nog op tweeden Paaschdag 1606, en verschrikkelijk 26 Jan. 1682. Door brand werd H. vreeselijk geteisterd in de tweede helft der elfde eeuw; door de Gentenaars werd H. platgebrand 1455. Onder de vermaarde personen, die te H. geboren zijn, merkt men op Cornelius Jansenius, eersten bisschop van Gent (geb. 1510, gest. 1576), niet te verwarren met den Jansenius, naar wien de Jansenisten hunnen naam dragen.

< >