1) welsprekende rom. dame; zie HOHTENSUIS.
2) koningin van Holland (1806-1810), moeder van Frankrijk’s keizer Napoleon III, was geb. te Parijs 1783, en eene voordochter van keizerin Josepbine, uit haar eerste huwelijk (Zie BEAUHARNAIS). Bijna tegen haren zin gehuwd (1802) met Lodewijk Bonaparte, die drie kinderen bij haar verwekte, verkreeg zij, na diens abdicatie als koning van Holland, vergunning van keizer Napoleon I om wettig te scheiden, waarop zij zich met behoud van den titel van "koningin" te Parijs vestigde, waar haar huis de verzamelplaats werd van al wat Frankrijk's hoofdstad uitstekends bezat. Bij de eerste Restauratie der Bourbons te Parijs gebleven, werd zij later beticht de hand gehad te hebben in Napoleons lerugkeer van Elba, en moest deswege Frankrijk verlaten (1815). Na eenigen tijd in Duilschland en Zwitserland rondgezworven te hebben, vestigde zij zich 1817 met den titel van "hertogin van St. Leu" op het kasteel Arenenberg, in het zwits. kanton Thurgau, op den oever van het meer van Constans. Haren oudsten zoon (geb. 1802) verloor zij door ziekte; de tweede (geb. 1804) verloor het leven bij de ongelukkige expeditie van Forli (1831); van den derden, Karel Lodewijk Napoleon (geb. 1808, zie NAPOLEON III) werd zij 1836 gescheiden door bet mislukken van zijne poging om zich te Straatsburg als keizer te laten uitroepen. Reeds kort daarna stierf zij (1837).