een hoofdstam van de oorspronkelijke bevolking van Griekenland. De H. verschaften zich van de 15e tot de ile eeuw vóór Christus in de meestè gedeelten van Griekenland het overwicht op de Pelasgen.
Volgens de overleveringen waren de voorouders der H. herkomstig uit Scythiê of omstreken van den Caucasus. Als hun stamheer noemt men Deucalion (1600 v. Chr.), die twee zonen had: Amphictyon en Hellen; laatstgenoemde verwekte drie zonen, namelijk Dorus, Eolus en Xuthus, en Xuthus werd de vader van Ian en Achrnus. Naar de twee eerstgenoemde zonen en de twee kleinzonen van Hellen, splitste zijn volk (de H.) zich in vier groote natiën (omstr. 1440 v. Chr.), namelijk de Doriers, Eoliers, Ioniérs en Acheérs, en verspreidde zich over geheel Griekenland. De Eoliérs ontweldigden nagenoeg geheel Hemonié aan de Pelasgen; zij zonden talrijke koloniën uit naar Phocis, Beotie, Acarnanie, Etoliê, Argolis, Messenié; zij stichtten of vergrootten eene menigte steden, inzonderheid Graia of Tanagra, Orchomenus der Minyérs, Corinthe. De lonièrs vestigden zich van lieverlede in Attica en in Egialea, die beiden naar hen den naam ontvingen van lonié. De Acheérs bleven aanvankelijk in Phthiotis gevestigd (1440); vervolgens zonden zij verscheidene koloniën naar Laconie en naar Argolis (omstr. 1380 v. Chr.). De Doriers waren de Eoliêrs behulpzaam in het veroveren van Hemonie, en werden door Hercules, met wien ze van dat oogenblik af in vriendschap stonden, gevestigd in Dryopis, dat zij van toen af Doris noemden; later vereenigd met de thessaalsche Thesproten en met de Heraclieden, onderwierpen zij bijna geheel Hemonië, dat ze ontweldigden aan de Eoliers (1220 v. Chr.); zij hielpen de Heraclieden terugkeeren in den Peloponnesus (1190), en veroverden met hen het grootste gedeelte van dat schiereiland; zij stichtten eindelijk in Emathia het koningrijk Macedonië (796 v. Chr.). Het terugkeeren van de Heraclieden in den Peloponnesus (1190 v. Chr.) veroorzaakte eene menigte verplaatsingen. De Eoliers verhuisden van Messenië naar Attica; de Acheers uit Laconië en Argolis naar Egialea, waaraan zij den naam gaven van Achaia; de Ioniërs, die Egialea in bezit hadden, kwamen naar Attica vluchten, dat reeds door andere loniërs en door Eoliers in bezit was genomen, en waar al spoedig ook de bewoners van Epidaurus en van Corinthe de wijk kwamen nemen, uit hunne woonsteden vluchtende voor de Doriers. Uit Attiea verbreidden zich vervolgens ionische koloniën over de eilanden in de Egeische Zee en over Klein-Azie (zie IomeRs). Ook verscheidene eolische en dorische stammen verlieten Griekenland, om koloniën te gaan stichten op de kusten van Klein-Azie (zie EouëRs en üoRiéns), en op verschillende punten langs de Middellandsche Zee. De Hellenen, en vooral de Doriers, waren heldhaftig, dapper en oorlogzuchtig, maar tevens dom en onbeschaafd. Het werk der beschaving werd door de H. in Griekenland verscheidene eeuwen achteruitgezet. De godsdienst der H., hoe ruw ook, was zulks toch oneindig minder dan het op den laagsten trap staande Fetisjismus der Pelasgen; Apollo, als god, en (Hercules, als heros, waren de twee voornaamste voorwerpen hunner vereering. Wat de taal der H. betreft, werd het oude Pelasgisch verdrongen door de Helleensche taal, die zich splitste in 4 dialecten (de dorische, de eolische, de ionische, de attische tongval). Hoeveel verschil er overigens ook bestond tusschen de Pelasgen en de Hellenen, het schijnt onbetwistbaar, dat beide volken van thracischen oorsprong waren.