lat. Pelasgi, de eerste bewoners van Griekenland en van Italië.
Men weet niet met zekerheid of zij uit het Oosten naar Europa verhuisden vóór, dan wel na de Cellen, Iberen, Germanen en Slawen. Aan den Donau gekomen, trok een gedeelte der P. die rivier over; de andere trokken voorwaarts langs de Save, die hen in Noord-Italië bracht. Vandaar twee takken der P.: de eene, oostelijke tak, in Griekenland; de andere, westelijke tak, in Italië. De P. waren reeds in Griekenland op zijn allerlaatst anno 1900 v. Chr.,en in Italië anno 1600 v. Chr. of wellicht vroeger. Men weet niet of de Hyanten, de Aonen.de Telchinen in Griekenland, de Aborigencn en de Sahijnen in Italië, ouder waren dan de P., dan wel of die allen slechts de oudste afbrokkelingen waren van het groote pelasgische geheel. De oostelijke P., die in Griekenland kwamen van de noordzijde, bevolkten eerst Thracië en Macedonië, daarna Illyrië.Epirus, Thessalië, en eindelijk het eigenlijke Griekenland en den Peloponnssus; uit Thracië togen verscheidene stammen naar Klein-Azië (zoo o. a. Thyni, Mysi, Phryges of Briges enz.); de Trojanen waren insgelijks P., en zoo ook de Meoniérs of eerste bewoners van Lydié. In Italië hebben de P. de namen gedragen van Thyrrhenen, Siculen en Sicanen, Opiken, Eijuen, Apulen of Japygen, en Pelignen. Bijna overal werden de P. na verloop van eenigen tijd overwonnen, verdreven of tot eenen staat van minderheid gebracht. In Griekenland verdrong het dorische ras de P., die niets anders in hun bezit hielden dan Arcadië in den Peloponnesus, Pelasgiotis in Thessalië, Epirns en Pelagonië in Macedonië. In Italië ziet men de P. van Etrurië overheerscht door de Rasena, die somwijlen verkeerdelijk Tyrrhenen genoemd worden : door dezen worden de P. naar de kusten gedrongen, vervolgens hoe langer hoe meer naar het zuiden, totdat ze eindelijk oversteken naar Sicilië, waar ze bekend zijn onder de namen van Siculen of Sicanen-, toen later de Grieken zich in Znid-Italië kwamen vestigen (dat naar hen den naam ontving vanGrootGriekenland) ontweldigden ze aan de P. hunne schoonste provinciën. Wat onder al die omwentelingen nog van de P. bleef bestaan, vormde deels een troep slaven of lijfeigenen, die als eigendom behoorden bij den grond (zooals de Hiloten, de Penesten, enz.), deels hoopten ze zich op in een hoekje van het land, dat ze vroeger geheel en al hadden bezeten, of namen de wijk in de gebergten, van waar ze dikwijls rooftochten ondernamen in de vlakte (zoo de Pelignen, de Messapiërs, enz.); sommigen verlieten het land, en zochten een nieuw vaderland, inzonderheid op de eilanden : zoo kwamen talrijke P. naar Lemnos, Samothrace, Sardinië. De P. waren zeer ruw en onbeschaafd; onder verscheidene stammen begon echter een begin van beschaving door te dringen, nadat ze onderworpen waren door de Doriêrs en door de Rasena. In dichtkunst, metallurgie en bouwkunde maakten zij snelle vorderingen : van den pelasgischen bouwtrant bestaan nog grootsche overblijfselen in Griekenland, maar vooral in Etrurië. De regeeringsvorm bij de P. was meestal monarchaal en priesterlijk; hunne godsdienst was eene soort van felisjismus, in sommige streken doorweven met oostersche góden (Cabiren, Tritopatoren en Dioscuren): hunne overige góden waren de Penaten, de Titanen en de Reuzen, Janus, Saturnus, Ogen, Ceres. Na de zegepraal der Doriërs werden al die góden verlaagd tot godheden van den tweeden rang, of wel het voorwerp van mysteriën. Felasgië, oude naam van Arcadië.