Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Hebreën

betekenis & definitie

(Hebreërs, Ebreërs), de afstammelingen van Abraham, die twee duizend jaren v. Cbr. van eber (in 't Hebreenwsch zooveel als het duitsche itber, d. i. over) den Euphraat naarCanaan (Palestina) was komen verhuizen, en de belofte van het toekomstig bezit van dat land als erfdeel overbracht op zijnen zoon Izaac en diens nakomelingschap.

Tijdens eenen hongersnood toog lzaac’s zoon (dns Abraham’s kleinzoon) Jacob, die Israël genaamd werd, met 70 kinderen en kleinkinderen (niet meer H., maar naar hem Israëlieten geheeten) naar Egypte, waar ze in de 450 jaren, die ze in het landschap Gosen woonden, tot een machtig volk aangroeiden, dat door Mozes uit Egypte, waar ze in verdrukking leefden, werd uitgeleid, om, na 40 jaren rondzwervens door woestijnen en vijandelijke volkeren, terug te keeren in het (aan Abraham) beloofde land, dat naar de twaalf zonen van Jacob verdeeld werd in twaalf stammen. De landbouw werd de hoofdbron van bestaan des volks; de regeering was uitsluitend in handen van de hoogepriesters en levieten (de afstammelingen van Aaron); in den heldentijd van het hebreeuwsche volk echter, 350 jaren tusschen Jozua en Samuel, waren de zoogenaamde rechters of richteren met de hoogste macht bekleed. Inwendige verdeeldheden en vijandelijke invallen van buitenaf deden nogtans den wensch ontstaan naar een krachtiger bewind, een monarchalen regeeringsvorm, een koning. Onder de drie eerste koningen (Saul, Pavid, Salomon) bereikte het hebreeuwsche volk zijnen hoogsten luister. Na Salomon splitste het rijk zich in twee afzonderlijke rijken, Juda en Israël. Het rijk Juda, met de hoofd- en tempelstad Jeruzalem, bestond uit den machtigen stam Juda met den stam Benjamin; de overige tien stammen vormden het rijk Israël. Door deze splitsing werd de staatkundige macht van het hebreeuwsche volk verzwakt; en door binnenlandsche onlusten en vijandelijke invallen van machtige naburen (de Assyriers) werd de algeheele ondergang der H. als zelfstandig volk langzamerhand voorbereid. Israël bezweek het eerst (722 v. Chr.) nadat 19 koningen uil verschillende geslachten over dit rijk geregeerd hadden; het rijk Juda, dat 20 koningen gehad heeft uit David’s huis, bestond 136 jaren langer (tot 588 v. Chr.). Maar te midden van die veranderingen, die eindigden met de verplaatsing des volks naar veraf gelegene landstreken, was de naam H. allengs geheelin onbruik geraakt en vervangen door de benaming Joden (naar Juda). Dal echter nog een gedeelte den naam van H. behouden had blijkt hieruit, dat de apostel Paulus een zendbrief aan de H. heeft geschreven, opgenomen in het N. T.

< >