Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 21-10-2021

Enschede

betekenis & definitie

fabriekstad in de nederl. prov. Overijsel, vijfdhalf uur gaans bezuidoosten Almelo, 2 uren gaans bezuiden Oldenzaal, aan den grooten weg van Deventer op Munster; 4500 inw.

Deze stad is herhaalde malen geteisterd door brand: in 1228 werd E. door Otto II, 34sten bisschop van Utrecht, in zijnen oorlog tegen de Gelderschen en Overijselschen, geheel afgebrand; in 1750 werd een gedeelte van E. door brand vernield; en in 1862 werd E. geheel in de asch gelegd. In 1437, toen het Kasteel van E. nog bestond, werd E. benevens geheel Twenthe door Rudolphus, 53sten bisschop van Utrecht, aan Jan van Welvelde verpand; in 1597 werd E. door prins Maurits veroverd; sedert werd het herhaalde malen genomen en hernomen, vestingwerken aangelegd en weder geslecht, en o. a. in 1672 werd E. door de Munsterschen bezet; tegenw. is het eene opene stad; bij oude schrijvers komt E. voor onder den naam van Enze.

< >